v./m. (-ken), vingervormig uitsteeksel op het naar de darmholte gekeerde oppervlak van de dunne darm.
De darmvlokken, villi, zijn ca. 1 mm hoog en 0,5 mm in doorsnede. Zij vergroten het binnenoppervlak van de dunne darm met een factor 10, terwijl de aanwezigheid van de zgn. microvilli deze nog eens met een factor 20 vergroot. De enige mm hoge plooien van Kerckring dragen nog ongeveer een factor 3 bij, zodat de totale vergroting van het oppervlak 600-voudig is.
In de mucosa (slijmvlies) tussen de darmvlokken bevinden zich de crypten van Lieberkühn (kliercellen). In de epitheellaag van de darmwand (dus ook van de darmvlokken) komen slijmbekercellen voor die een slijmachtige vloeistof afscheiden. Onder de mucosa bevindt zich een overgangszone, waarin de eindvertakkingen van slagaderlijke en aderlijke bloedvaten en de centraal gelegen lymfvaten (chijlvat) voorkomen. Gladde spiervezels kunnen de darmvlokken doen bewegen. De darmvlokken spelen een belangrijke rol bij de opname van het verteerde voedsel (resorptie). Suikers, aminozuren en vetzuren met korte ketens worden in de bloedvaatjes van de darmvlokken opgenomen en via steeds groter wordende vaten afgevoerd naar de poortader, die de verbinding vormt tussen de darm en de lever.
Vetzuren met lange ketens worden in de vorm van triglyceriden afgevoerd naar de chylvaten (chylomicronen), die zich verzamelen in grotere lymfvaten en tenslotte uitmonden in de ductus thoracicus. Zie spijsvertering.