in de oudtestamentische patriarchenverhalen de zoon van Jakob en Bilha, de slavin van Rachel, als zodanig ook personificatie van de Israëlitische stam Dan (Danieten) waarvan het gebied de kustvlakte omvatte en het heuvelland tot aan het gebergte van Juda en van Efraïm. Later verhuisden de Danieten naar het noorden van Palestina en vestigden zich te Laïs, een stad die voortaan eveneens Dan zou heten, aan de voet van de Hermon.
Waarschijnlijk zijn de Danieten verdrongen door de Filistijnen, die in de 12e eeuw v.C. de kust van Kanaan veroverden. De strijd tussen Filistijnen en Danieten vormt ook de achtergrond van de Simsonverhalen (Recht.13 vlg.). Onder Jerobeam i (93110 v.C.) was de tempel te Dan een van de twee rijksheiligdommen. Van Dan tot Bethel betekent: het hele rijk Israël; van Dan tot Berseba: heel Kanaan. In de 9e eeuw v.C. is de stad Dan door de Arameeërs bezet, in 734 v.C. door de Assyriërs. Dan was een belangrijke vestingstad in het Noordrijk, zoals blijkt uit opgravingen in de ruïneheuvel van Dan in de jaren 1967-69.