(Gr.: Kypriaki Dimokratia, Tu.: Kibris Cumhuriyetï), eiland en republiek in het oostelijk deel van de Middelandse Zee, 9251 km2, 690000 inw. Hoofdstad: Nikosia.
FYSISCHE GEOGRAFIE Het zuidelijk deel van Cyprus wordt ingenomen door het Troödos Massief (hoogste punt 1952 m), bestaande uit kristallijne gesteenten.In het noorden strekken zich het Kyrenia en het Karpas Gebergte langs de kust uit. Tussen het zuidelijk en het noordelijk gebergte ligt de Messaoriavlakte, bestaande uit pliocene en kwartaire sedimenten. De vlakte is door verschillende rivieren ingesneden.Het klimaat is vrij warm: wintertemperatuur tussen 4-15 °C; zomertemperatuur tot 38°C. De regen valt van nov. tot febr. (gemiddeld ca. 500 mm per jaar).
DEMOGRAFIE
De bevolking bestond in 1973 uit 79 % Grieken (Griekssprekend), 18 % Turken (Turkssprekend) en 3 % anderen (o.a. Armeniërs en Maronieten). Sedert de staatsgreep van 1974, waarna Cyprus in een Grieks en een Turks deel gescheiden werd, is de bevolking als volgt verdeeld: in het Griekse deel wonen 520000 Grieks-Cyprioten, waaronder 200000 (m.n. uit het Turkse deel verdreven) vluchtelingen; in het Turkse deel wonen 120000 Turks-Cyprioten, ca. 30000 Turkse militairen en ca. 20000 immigranten uit Turkije.
De bevolking neemt snel toe: geboortencijfer ca. 21,7‰, sterftecijfer 6,4‰. De voornaamste steden zijn: Nikosia (118100 inw.), Limassol (61400 inw.), Famagusta (44000 inw.), Larnaka (21800 inw.).
De Grieken behoren tot de orthodoxe kerk van Cyprus. De huidige aartsbisschop Makarios III is tevens de politieke leider van het Griekse deel van de republiek. De Turken behoren tot de islam (soennieten).
ECONOMIE
De economie is vooral gebaseerd op landbouw en koperwinning. Na de staatsgreep in 1974 is de economie ernstig ontwricht. De betrekkelijke welvaart tot dat tijdstip kwam vooral het Griekse bevolkingsdeel ten goede. Het verblijf van Britse en VN-troepen op het eiland brengt een belangrijke hoeveelheid geld in.
Landbouw. Deze geeft 33,1 % van de beroepsbevolking werk. Er wordt irrigatie toegepast, o.a. bij de citrusaanplant. In 1974 bedroeg de produktie: tarwe 115000 t, gerst 120000 t, olijven 8100 t, aardappelen 152400 t, druiven 142240 t, sinaasappelen 157500 t, citroenen 18300 t, grapefruit 58000 t, meloenen 4100 t. De veeteelt omvat vooral schapen, geiten en varkens. Er is enige bosbouw.
Mijnbouw.
Er is een rijkdom aan mineralen. Export in 1973: pyriet 358026 t, koperhoudende ertsen 63978 t, asbest 28541 t, chroomerts en -concentraten 29907 t. De mijnbouwproductie gaat sinds 1970 wat achteruit. Industrie. Deze nam tot 1974 in betekenis toe, vooral de fabricage van bouwmaterialen. handel. Import in 1974: £ 148,0 mln., export £ 55,3 mln. Het meeste handelsverkeer heeft Cyprus met Groot-Brittannië en de EG.
Verkeer en toerisme. Bij Nikosia ligt een vliegveld voor burgerluchtvaart (in 1974 gesloten). Er zijn geen spoorwegen, maar het wegennet is goed (3000 km geasfalteerd, 4000 km secundaire wegen). Het toerisme wordt sterk bevorderd. In 1974 bezochten 232000 toeristen het eiland.
STAATSINRICHTING
Aan het hoofd van de republiek stonden vóór de staatsgreep van 15.7.1974 een (Griekse) president en een (Turkse) vice-president. Er zijn 10 ministersposten en 50 parlementszetels, die ieder voor 1/3 aan Turken werden toegewezen (sedert 1963 weigerden de Turken zitting te nemen). Na de staatsgreep werd het noordelijk deel van het eiland (3500 km2) op 13.2.1975 door de Turk-Cypriotische leider R.Denktash tot federatieve staat geproclameerd. Deze staat omvat het noordelijk deel van Nikosia, de Messaoriavlakte en de geëvacueerde havensteden Famagusta, Morfu en Kyrenia.
Munt. Munteenheid is het Cypriotische £; 1 £ = f 6,14 = BF 90.
Onderwijs. In 1974 waren er 555 Griekse en 167 Turkse lagere scholen, met resp. ca. 63 000 en 16000 leerlingen. Er zijn 90 Griekse middelbare scholen, waarvan 7 technische scholen en 1 landbouwkundige school, samen 48000 leerlingen; er zijn 18 Turkse middelbare scholen, waarvan 6 technische scholen, met 7900 leerlingen. Het tertiair onderwijs telt o.a. een Griekse en een Turkse opleiding voor onderwijskrachten. [W.Brand] LITT. C.J.Meyer en S.Vassiliou, The economy of Cyprus (1962).
GESCHIEDENIS
Archeologie. De Cyprische kunst ontstond in de vroege oudheid. Het was een mengcultuur die invloed had ondergaan van alle beschavingscentra in het oostelijke Middellandse-Zeegebied. Deze kunst werd pas systematisch onderzocht na de opgravingscampagnes van 1862,1870-77,1883 en 19273
3. Toen bleek dat de oudste kunstprodukten teruggingen tot het 3e millennium v.C. De vroegste chronologie loopt parallel met die op Kreta: Vroegcyprisch (2050-1775 v.C.), Middencyprisch (1775-1570 v.C.), Laatcyprisch (1570—1050 v.C.).
In die laatste tijd is de Kretenzische en Mykeense (Mykene) invloed zeer sterk. In het laatste millennium v.C. kwam Cyprus achtereenvolgens in de invloedsfeer van de Doriërs, de Feniciërs (8e eeuw), de Assyriërs (709-669) en de Perzen (ca.525). Daarna ontstond er een Grieks-Cyprische cultuur tot de Romeinen het eiland in 58 v.C. bij Rome inlijfden. Uit al deze cultuurperioden vindt men op Cyprus overblijfselen; vooral uit de 5e en 4e eeuw v.C. zijn veel sculpturen gevonden die een sterke Griekse invloed verraden.
LITT. G.Gjerstad, Studies on prehistoric Cyprus (1926); G.Gjerstad, The Swedish Cyprus expedition (1934 vlg.); S.Casson, Ancient Cyprus (1937); V.Karageorghis, Zypern (1968); J.Thimme enz., Frühe Randkulturen des Mittelmeerraumes (1968).
GESCHIEDENIS
Cyprus is door zijn ligging tussen het Midden-Oosten en Europa achtereenvolgens aan vele veroveraars onderworpen geweest. In de oudheid heersten op Cyprus resp. de Egyptenaren, Assyriërs, Perzen, Grieken en Romeinen. Vervolgens maakte Cyprus deel uit van het Byzantijnse Rijk, tot het in 1191 tijdens de kruistochten door Richard Leeuwenhart werd veroverd, die het in 1193 in leen gaf aan de Lusignans. Cyprus werd in 1489 Venetiaans en in 1573 Turks.
Na de laatste annexatie migreerden enkele tienduizenden Turken naar Cyprus, waar zij akkergronden kregen toegewezen. Sindsdien is de Turkse minderheid op Cyprus in de landbouw oververtegenwoordigd gebleven. Evenals in zijn andere overwegend christelijke gebiedsdelen gaf het Turkse Rijk de onderworpen bevolking een autonoom bestuur, dat werd uitgeoefend door de kerkelijke hiërarchie. Dit betekende dat de aartsbisschop tevens het politieke hoofd van zijn gelovigen was, een traditie die sinds 1960 haar voortzetting heeft gevonden in de positie van Makarios III. De kerk inde ook de belastingen voor de Turken.
De bevolking nam tot het einde van de 18e eeuw slechts langzaam toe; in 1771 woonden er 84000 Grieken en 20000 Turken. Tot het midden van de 20e eeuw waren de verhoudingen tussen de beide bevolkingsgroepen tamelijk goed. Hoewel gemengde huwelijken streng vermeden werden en de Turken en Grieken zich ook in andere opzichten van elkaar afsloten, dreef men handel met elkaar en werd ghettovorming vermeden.
Na 1821, toen de Griekse Vrijheidsoorlog tegen de Turken uitbrak, uitte het verval van het Turkse Rijk zich in wanbestuur, waarbij de gouverneurs op Cyprus elkaar zeer snel afwisselden. De Franse en Britse consuls gingen zich steeds meer met het bestuur bemoeien. Tijdens en door de Krimoorlog (1854—56) verspeelden zij veel van hun populariteit, omdat zij de Turken tegen de Grieken steunden. Ook in de Turks-Russische Oorlog van 187778 werd Turkije door Engeland gesteund; hiervoor kreeg Engeland in 1878 het feitelijk bezit van Cyprus. Formeel bleef het eiland nog Turks, want de Britten betaalden een tribuut aan de sultan, die Cyprus theoretisch onder zijn suzereiniteit behield. Toen Turkije en Groot-Brittannië aan het begin van de Eerste Wereldoorlog met elkaar in oorlog raakten, annexeerde Engeland Cyprus ook formeel.
Cyprus kreeg in 1882 een grondwet die voorzag in enige autonomie. De Wetgevende Raad die toen ging functioneren was van een zodanige etnische samenstelling, dat de Grieken (ca. 75 % van de bevolking) ten opzichte van de Turken en Britten in de minderheid waren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog beloofde de Britse regering in 1915 Cyprus aan Griekenland als dit land zich aan zou sluiten bij de Geallieerden. De toezegging werd niet uitgevoerd toen dit in 1917 gebeurde, maar had blijvende consequenties, want zij versterkte het Griekse streven naar enosis (hereniging) tussen Cyprus en het moederland. Krachtens het Verdrag van Lausanne deed Turkije in 1923 afstand van zijn aanspraken op Cyprus; in 1925 werd Cyprus een Engelse kroonkolonie. Onder het Griekse deel van de bevolking werd het streven naar enosis steeds sterker; dit leidde in 1931 tot een (mislukte) opstand. Daarop werd van 1931-45 de Wetgevende Vergadering buiten werking gesteld; de gouverneur regeerde bij decreet en de Grieks-Cyprioten verloren het recht om een nieuwe aartsbisschop te kiezen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog streden veel Grieks-Cyprioten aan de zijde van de Geallieerden. Er ontstonden twee Griekse politieke partijen, de nationalisten en de communistische AKEL (Anorthotikon Komma Ergazomenou Laou, vooruitstrevende partij van het werkende volk). De Turken prefereerden Brits bestuur over Cyprus boven annexatie door Griekenland. Zouden de Britten zich terugtrekken, dan prefereerde Turkije taxim (verdeling) van Cyprus in een Turks en een Grieks deel. In 1947 kreeg Cyprus een adviserende vergadering, die een nieuwe grondwet moest ontwerpen. Zowel de nationalisten als de AKEL boycotten deze opzet, waarna de Britse gouverneur lord Winster in 1948 zelf een grondwetsvoorstel indiende.
De Grieken verwierpen dit voorstel, aangezien zij vonden dat de invloed van de gouverneur in deze opzet veel te groot was, en organiseerden in 1950 buiten het Britse gezag om een volksstemming, waarbij 96 % van hen zich uitsprak voor enosis. In hetzelfde jaar werd Makarios III tot aartsbisschop gekozen. De Britten weigerden voorstellen uit Griekenland om enosis te verwezenlijken. In 1954 stichtte de Griekse officier Grivas de EOKA (Ethniki Organosis Kyprioon Agonistoon, Nationale Organisatie van Cypriotische Strijders), die in 1955 een grootscheepse terreurcampagne tegen de Britten en Turken ontketende. Hoewel Makarios dergelijke methodes verwierp, werd hij in 1956 door de Britten verbannen.
In 1959 bereikten Groot-Brittannië, Turkije en Griekenland, geheel buiten Cyprus om, een akkoord over het eiland. Krachtens het Verdrag van Zürich werd Cyprus een republiek, die een Griekse president en een Turkse vice-president zou krijgen. Bij de verdeling van bestuursposten zouden de Turken echter sterk bevoordeeld worden. Makarios achtte deze regeling onuitvoerbaar, maar aanvaardde haar om terug te kunnen keren. In 1960 werd hij tot president gekozen en werd Cyprus tot de VN toegelaten.
Het binationale bestuur werd een mislukking en dreigde tot onbestuurbaarheid te leiden. Makarios kwam in 1963 met een voorstel tot hervorming van de GW. De Turken verzetten zich hier echter fel tegen en gevechten braken uit tussen de EOKA en gewapende Turkse eenheden. In 1964 werd een VN-troepenmacht naar Cyprus gezonden om de orde te bewaren; hierop kon Makarios zijn hervormingen doorvoeren. Het daarbij gerealiseerde Griekse overwicht kreeg militair gestalte in een volkomen op Griekenland georiënteerde Nationale Garde onder leiding van Grivas. Vooral nadat in Griekenland het kolonelsbewind aan de macht was gekomen (april 1967), ging Grivas c.s. een gevaar vormen voor Makarios; verscheidene (mislukte) aanslagen werden door de EOKA op hem uitgevoerd.
In 1968 werd Makarios tot president herkozen. Daarna trachtte hij toenadering tot stand te brengen tussen Grieken en Turken. De laatsten hadden in afwachting van de grondwet uit 1960 een voorlopig bestuur ingesteld. Zij kozen Kücük, die onder Makarios vice-president was geweest, tot hun president. Onderhandelingen vonden vervolgens plaats tussen Denktasj, de Turkse vice-president, en Kliridis, de Griekse voorzitter van de Nationale Vergadering. Ze verliepen zeer traag en werden afgebroken toen het EOKA-lid Sampson zich op 15.7.1974, gesteund door Griekse officieren, meester maakte van de macht.
Makarios week uit en Turkije viel Cyprus binnen en bezette ruim 37 % van het eiland. Sampson werd spoedig ten val gebracht.
In 1975 werd door het Turkse volksdeel een republiek uitgeroepen, waarbij de Grieken werden uitgenodigd eveneens een afzonderlijke Cypriotische staat te vormen; daaruit zou dan een Turks-Griekse confederatie kunnen voortkomen. Zowel voor Griekenland als voor de Grieks-Cyprioten is een dergelijke regeling onaanvaardbaar, te meer daar het door de Turken bezette deel van Cyprus 70 % van het nationale inkomen oplevert.
LITT. D.Alastos, Cyprus in hist. (1955); A.Emilianides, Hist. de Chypre (1963); S.G.Xydis, Cyprus: conflict and conciliation 1954-58 (1967); S.Kyriakides, Cyprus: constitutionalism and crisis government (1968); C.J.Visser, Cyprus, anatomie van de tweedracht (1972); S.G.Xydis, Cyprus, reluctant republic (1973); F.Crouzet, Le conflit de Chypre, 1946—59 (1973); W.E.Strand, Voices of stone, the history of ancient Cyprus (1974); D.S.Bitsios, Cyprus, the vulnerable republic (1975); C.Foley en W.I.Scobie, The struggle for Cyprus (1975); P.Loizos, The Greek gift (1975).