[Fr. crin, paardehaar], v. (-s),
1. hoepelrok (e);
2. weefsel van garen en paardehaar.
De crinoline kwam ca. 1840 in Frankrijk in de mode. Oorspronkelijk bestond de crinoline uit van paardehaar gevlochten hoepels, maar naarmate de rok van de japon meer wijdte kreeg en de crinoline dus een grotere vracht stof te dragen kreeg, moesten de hoepels vervaardigd worden van een stugger en veerkrachtiger materiaal, de visbalein. Ca. 1860 was de omvang van de crinoline dermate toegenomen dat stalen hoepels de baleinen vervingen. In 1862 bereikte de hoepelrok de grootste omvang (2,5 m doorsnee). Na 1868 raakte de crinoline uit de mode en werd vervangen door de queue de Paris.