[Lat. creatio, voortbrenging, schepping], v.,
1. voortplantingsvermogen;
2. scheppingsvermogen (v.d. kunstenaar), het vermogen om nieuwe en oorspronkelijke oplossingen te vinden voor bepaalde ‘opgaven’, met dien verstande dat de oplossingen ‘nieuw’ en ‘oorspronkelijk’ zijn voor de persoon zelf, terwijl de gevonden oplossing een zekere ‘waarde’ heeft.
De psychologie heeft in de jaren vijftig van de 20e eeuw, vooral in de VS, het onderzoek naar creativiteit op gang gebracht, ten dele onder invloed van politieke en economische factoren, ten dele ook door het inzicht van vele psychologen dat in de gangbare intelligentietests te weinig met creativiteit wordt rekening gehouden. Het onderzoek van creativiteit wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een algemeen aanvaarde definitie, hetgeen samenhangt met het probleem van het criterium voor creativiteit: de bepaling óf, of in hoevérre een produkt, proces of persoon creatief is. Men heeft getracht creativiteit te meten door het construeren van speciale tests, gericht op een aantal aspecten die van belang schijnen voor creatief gedrag, b.v. oorspronkelijkheid, flexibiliteit. Bij de verwerking van de antwoorden van de proefpersoon let men zowel op het aantal oplossingen als op de oorspronkelijkheid, die b.v. tot uitdrukking komt in het aantal unieke, door geen andere proefpersoon gegeven antwoorden. Voor de ontwikkeling van deze tests is vooral de Amerikaanse psycholoog J.P.Guilford van belang geweest. Verschillende onderzoekers hebben zich beziggehouden met het bestuderen van creatieve personen uit allerlei takken van wetenschap en kunst.
Men koos personen uit die door vakgenoten of andere beoordelaars creatief geacht werden, en vergeleek hen met andere, minder creatief geachte personen uit hetzelfde vakgebied. Dergelijk onderzoek leverde o.m. op dat de creatieven zich onderscheiden van de niet-creatieven op punten als ‘onafhankelijkheid van oordeel’, ‘oorspronkelijkheid’, maar niet in intelligentietest-resultaten. De relatie tussen creativiteit en intelligentie is ook onderzocht, o.a. door Getzels en Jackson. Zij vonden dat kinderen met een hoge creativiteit, gemeten door middel van een aantal creativiteitstests, maar met een relatief niet erg hoog intelligentiequotiënt (IQ), even goede schoolprestaties leverden als kinderen met een hoog IQ, maar relatief lage creativiteitsscore. De relatie tussen intelligentie en creativiteit is vooralsnog echter onduidelijk. Van belang is in dit verband het werk van Guilford, die een onderscheiding tussen convergent en divergent denken invoerde; m.n. de divergente wijze zou belangrijk zijn in het creatieve denken.
Veel aandacht is ook besteed aan de relatie tussen omgeving en creativiteit. Zo heeft men zich af gevraagd op welke wijze creativiteit opgevoerd zou kunnen worden, of originaliteit beïnvloed kan worden door oefening, en ook of het moderne onderwijssysteem niet te eenzijdig op convergent denken is gericht; de hoeveelheid beschikbare, door wetenschappelijk onderzoek verkregen kennis is in deze echter nog maar gering.
Men heeft in de VS naar technieken gezocht om de creativiteit van individuen en groepen te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de in 1957 door A. Osborn beschreven zgn. brainstorming, een methode waarbij men eerst een vrije, onkritische produktie van ideeën en associaties stimuleert, die men daarna pas evalueert. De waarde van brainstorming als hulpmiddel in het creativiteitsproces is echter nog onzeker. Een minder bekende aanpak is de door W.J. J.
Gordon in 1961 naar voren gebrachte ‘synectics’methode. Synectics (het samenbrengen van verschillende en schijnbaar irrelevante elementen) maakt vooral gebruik van twee technieken: ‘making-the-strange-familiar’ en ‘making-the-familiar-strange’. De eerste aanpak is gericht op een zo grondig mogelijk begrijpen van het probleem dat aan de orde is; door de tweede wordt getracht op verschillende manieren een zo nieuw en gevarieerd mogelijke kijk op het probleem en de mogelijke oplossingen te krijgen. [dr.J.Peeck]
LITT. G.Ulmann, Kreativitat (1968); P.E.Vernon (red.), Creativity (1970).