een ‘entbastaard’, ca. 1900 toevallig ontstaan uit een mispel (Mespilus), die op een onderstam van een meidoorn (Crataegus) geënt was. Uit de contactzone ontwikkelden zich takjes, waarvan het binnenste uit meidoornweefsel bleek te bestaan en de buitenlagen uit mispelweefsel (‘periclinaal-chimere’).
De langs ongeslachtelijke weg verkregen afstammelingen zijn Crataegomespilus -‘soorten’.