[Eng.], o. (-s), verdrag, overeenkomst, m.n. de bonden die de Schotse protestanten vanaf 1557 sloten tegen de r.k. (en latere episcopale) opvattingen.
Het bekendst werden de covenants van 1580, tussen koning Jacobus v i en zijn volk, en die van 163
8. De laatste ontstond nadat Jacobus vi (inmiddels als Jacobus i ook koning van Engeland geworden) de episcopale organisatie had ingevoerd en Karel I de nieuwe, naar rooms-katholicisme neigende liturgie van Laud ook aan de Schotse Kerk had voorgeschreven. Eerst werd door de covenanters de belijdenis afgelegd dat men ontrouw was geweest aan de covenant van 1580, die daarna werd herhaald en ook van toepassing verklaard tegen het episcopalisme. Daarna dwong het leger van de covenanters Karel I tot afzetting van de bisschoppen. In 1643 sloot het Engelse parlement een covenant met de protestantse Schotten; het doel daarvan was kerkelijke eenheid op presbyteriaanse grondslag. De restauratie verijdelde die toeleg: koning Karel n herstelde het episcopalisme in Engeland zowel als in Schotland. Hiertegen kwam gewapend verzet van de covenanters.
Litt. I.Barr, The scottish covenanters (1946).