[Lat.], v. (-s), de situatie dat (een deel van) het openbare leven is verziekt door het verschijnsel van omkoping en persoonlijke begunstiging.
(c) Onder corruptie verstaat men dat personen in openbare dienst in de ruimste zin van het woord zich door (het vooruitzicht op) materieel gewin laten overhalen, persoonlijk belang voorrang te geven boven het algemeen belang. omkoping.
Bij corruptie doelt men meestal op politieke corruptie. In de meeste westerse landen gaat men ervan uit dat bureaucratische overheidsorganen strikt neutrale instrumenten van de politieke bestuurders zijn. Omkoperijen, intimidaties en fraudes zijn daarom strafbaar.
Begrippen zoals corruptie en nepotisme kent men zowel in de westerse als in de niet-westerse landen, echter met verschillende inhoud door de verschillende waardensystemen en oriëntaties. In de prekoloniale landen heerste een patrimoniale bureaucratische organisatie op basis van de landbouw. De centrale vorst leefde met zijn hofhouding van de opbrengst hiervan, waarbij er geen principiële scheiding bestond tussen publiek en privaat inkomen, ambtenaren niet werden benoemd volgens vaste criteria en geen geldelijke beloning kregen. In de koloniale periode maakten de landen kennis met de moderne bureaucratie met o.a. criteria voor benoeming, omschreven taken, beloning in geld, scheiding tussen publiek en privaat. In de traditionele samenleving vindt het individu zekerheid door loyaliteit aan verwantengroepen. Moderne bureaucratie doorbreekt dit patroon, loyaliteit moet zich richten op grotere sociale eenheden.
De onafhankelijk geworden staten nemen de moderne bureaucratie over. Loyaliteit richt zich echter nog steeds op groepen (familie, kaste, etnische groep) waardoor een vorm van corruptie ontstaat, nl. nepotisme (onrechtmatige bevoorrechting van familieleden, vrienden e.d.). Bovendien bevorderen de vaak lage lonen van de ambtenaren, vooral van de lage en Corroy-le-Grand. Kasteel van Vieusart, middenniveaus, de spreiding van corruptie. Men kan onderscheid maken tussen grote en kleine corruptie. Kleine corruptie heeft te maken met patrimoniale overblijfselen in lokale bureaucratieën en vormt een aanvulling op de eigen schamele inkomsten en fondsen door extra betaling voor dienstverlening. De grote corruptie heeft vooral te maken met provisies voor bemiddeling bij de vestiging van grote bedrijven en goedkeuring voor ontwikkelingsprojecten.
Anti-corruptiecampagnes worden regelmatig gevoerd. Regeringswisselingen en staatsgrepen voeren vaak corruptie op als een van de oorzaken waardoor een machtsovername noodzakelijk was.
Litt. W.F.Wertheim en H.A.Brasz, Corruptie (1961); A.J.Heidenheimer, Political corruption (1970).