[Lat., vreemd lichaam], o. (corpora aliena), term gebruikt voor in het lichaam van mens of dier terechtgekomen voorwerpen zoals een pindanoot in de luchtpijp, of een ingeslikte speld. Verwijdering is alleen nodig, indien er complicaties dreigen, b.v. slokdarmperforatie.
De opsporing van het corpus alienum geschiedt met behulp van röntgenonderzoek.In de sterrenkunde treedt corpusculaire straling op bij de wolken van atoomkernen en elektronen die door de zon of sterren worden uitgezonden. Ze hebben dezelfde scheikundige samenstelling als de zon zelf (80 % waterstof, 20 % helium), maar zijn geheel geïoniseerd en bestaan daarom voor ca. 35 % uit protonen, 10 % uit ⍺-deeltjes en voor 55 % uit elektronen. Men onderscheidt bij de zon:
1. Een continue straling, die bij de aarde ca. 108 deeltjes per cm2 per sec bedraagt. De gemiddelde snelheid van deze deeltjes is ca. 300 km/s. Het bestaan van deze deeltjesstroom is o.a. aanwijsbaar in komeetstaarten, die uit door deze deeltjesstroom meegesleurd gas bestaan en die voortdurend van de zon afgericht zijn. Verder is deze deeltjesstroom, die na 1958 algemeen de zonnewind genoemd wordt, aangetoond door interplanetaire ruimtevoertuigen. De deeltjesdichtheid van het gas is enkele deeltjes per cm3; de temperatuur nabij de aarde is ca. 200000 K.
2. Een intensiever straling uitgaande van oude activiteitscentra op de zon, die gedurende vele maanden werkzaam kunnen blijven. Twee tot vier dagen nadat zo’n centrum naar de aarde is gericht wordt deze door deze deeltjesstroom getroffen; het effect is aanwijsbaar in aardmagnetische storingen. De snelheid is 300-600 km/s; de aarde ontvangt ca.109 deeltjes per cm2 per seconde.
3. Een sterke straling die met sterke zonnevlammen gepaard gaat; dit is dus geen lange stroom maar een discrete wolk, die de aarde ca. 2 etmalen na de vlam bereikt en een snelheid van 1000—1500 km/s kan hebben. De aarde ontvangt op dat moment ca. 109 deeltjes per cm2 per seconde.
4. Na zonnevlammen worden af en toe deeltjes uitgezonden met snelheden die die van het licht benaderen, de subrelativistische zonnedeeltjes, ook welkosmische stralingsdeeltjes van de zon genoemd.
Ook bij sterren komt corpusculaire straling voor; het effect is daar minder goed waarneembaar. Deze straling kan een belangrijke factor zijn voor de evolutie van zeer hete en zeer grote sterren (superreuzen). Corpusculaire straling komt verder voor bij de SS-Cygni-sterren en novae (subnovae, -nieuwe sterren), die bij iedere uitbarsting een zekere hoeveelheid materie uitstoten (de novae ca. 0,00001 van hun totale massa) en bij de supernovae die een belangrijk deel van hun gehele massa (misschien wel 10 %) ineens uitstoten, en die daardoor waarschijnlijk de belangrijkste bron van de galactische kosmische straling zijn.