Vlaams kunsthistoricus en essayist, *4.3.1880 Antwerpen, ♱22.1.1945 SintMichiels (Brugge). Cornette was hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (1924) en hoogleraar kunstgeschiedenis te Brussel (1936).
Hij debuteerde als letterkundige bij het kosmopolitisch tijdschrift De Boomgaard (1909-11), en ontwikkelde zich tot een fijnzinnig essayist en stilist. Daarnaast schreef hij gestileerde reisbeschrijvingen en uitstekend gedocumenteerde kunstmonografieën. Tevens was hij een groot muziekkenner.
Werken: Een levensbeeld (van Arthur Cornette sr., 1915), Liszt en zijne Années de Pèlerinage (1923), Cent ans d’art Belge (1931), Periscoop (1932), Petrus Paulus Rubens (1940), Van Toledo tot Budapest (1944), Octaaf (essays, 1946), De portretten van Jan van Eyck (1947), The art of painting in the Low Countries (1947; Ned., Franse en Duitse vert.). Uitgave: Vergeten en toch zo mooi (bloemlezing, essays), door M.Gilliams (1966).
Litt. Bibl. door P.van Tichelen (1945); Jaarboek Kon.
VI. Ac. Taal enLett. (bijdragen van E.de Bom en J.Muls) (1945); J.Weisgerber, De Vlaamse litteratuur op onbegane wegen. Het experiment van De Boomgaard 1909-20 (1956); In memoriam A. H.Cornette (1947).