Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Corneille, pierre

betekenis & definitie

Frans toneelschrijver, *6.6.1606 Rouen, ♱l.10.1684 Parijs; broer van T.Corneille. Corneille studeerde rechten, werd in 1624 advocaat te Rouen, kocht in 1628 twee ambten die hem niet van zijn litteraire werk afhielden en debuteerde in 1629 met succes met het blijspel Mélite.

In 1635 verscheen Corneilles eerste treurspel Médée, een bewerking van Seneca. In deze tijd voelde hij zich tot het Spaanse toneel aangetrokken en ontleende hieraan twee stukken. Met het tweede stuk Le Cid, ontleend aan Guillén de Castro’s Mocedades del Cid, haalde hij zich de kritiek van de Académie Française op de hals, die het werk, ondanks zijn grote succes bij het publiek, veroordeelde, omdat de stof niet aan de klassieke oudheid was ontleend. Corneille deed hierna zijn best om zoveel mogelijk ‘pièces régulières’ met aan de Romeinse geschiedenis ontleende onderwerpen te schrijven. In 1647 werd Corneille lid van de Académie Française. Na de jammerlijke mislukking van Pertharite keerde de dichter voor enkele jaren het toneel de rug toe.

Fouquet wist Corneille tenslotte te bewegen zich weer aan de dramatische kunst te wijden. Corneille geldt als de vader van de Franse tragedie die onderworpen moet blijven aan de eenheden van plaats, tijd en handeling, waarbij de wil steeds de overhand houdt over de gevoelens. Zijn moraal is eerder stoï;cijns dan christelijk en zijn tragedie vooral een ‘école de force d’ame’. De liefde speelt bij Corneille meestal een ondergeschikte rol, de eerzucht prevaleert. De retoriek van Corneille doet vaak gekunsteld aan. Zijn werk wordt gekenmerkt door een logische, breedsprakige stijl, met weinig beelden, weinig kleuren en veel reliëf. Bij hem komt in de eerste plaats de gedachte tot uitdrukking.

En die gedachte wordt voorgedragen met een buitengewone beslistheid en nauwkeurigheid. Werken: Mélite (1629; blijspel), Médée (1635; treurspel), L’illusion comique (1636), Le Cid (1636-37), Horace (1640; treurspel), Cinna (1640; treurspel),Polyeucte (1642; treurspel), Pompée (1643),Le menteur (1643; blijspel), Rodogune (1644), Héraclius (1647), Andromède (1647), Don Sanche d’Aragon (1649), Nicomède (1651), Pertharite (1652), Attila (1667), Pulchérie (1672), Suréna (1674). Uitgave: Oeuvres complètes (1963); Théatre complet, door M.Rat (3 dln. 1960).

Litt. G.Lanson, Corneille (1898); J.Schlumberger, Plaisir a Corneille (2e dr. 1936); O.Nadal, Le sentiment de l’amour dans l’oeuvre de Corneille (1948); G.C.May, Tragédie cornélienne, tragédie racinienne (1948); G.Couton, Corneille (1959); S. Doubrovski, Corneille ou la dialectique du héros (1961).

< >