m. (-en), tegenstander van de remonstranten, gomarist.
Contraremonstrant werd de benaming van degenen die in de Noordned. Republiek in de 17e eeuw tegenover de -remonstranten of arminianen de in de Ned. geloofsbelijdenis en de Heidelbergse catechismus vervatte leer onverkort wilden handhaven. Zij werden ook wel gomaristen genoemd, naar Gomarus. De contraremonstranten ontlenen hun naam aan de ‘contraremonstrantie’, die in 1611 door Plancius werd ingediend als reactie op de ‘remonstrantie’ (1610) van de arminianen. De strijd tussen remonstranten en contraremonstranten speelde een hoofdrol tijdens de Dordtse Synode (1618—19). Uitgave: tekst, door J.N.Bakhuizen van den Brink enz., Documenta reformatoria, I, p.293—300 (1960)