Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

Constantieverschijnsel

betekenis & definitie

o. (-en), het verschijnsel dat een voorwerp voor degene die het waarneemt dezelfde grootte, vorm en kleur behoudt, ook als het onder verschillende omstandigheden wordt waargenomen.

Constantie verschijnselen vinden hun grond m.n. in het feit, dat de informatie die in de zintuigen terecht komt, veel meer wisselvalligheid vertoont dan de daaruit resulterende waarneming. Anders gezegd: het bewustzijn is niet prikkelgericht, maar objectgericht. De mens gaat niet in de eerste plaats om met signalen, maar met de betekenis van signalen. Deze vertaling van het wisselende signaal in de constante betekenis wordt aangeduid als het constantieverschijnsel. De mens (en het dier) hebben de neiging om objecten waar te nemen als bezitten deze een constante grootte, vorm, kleur en helderheid, ondanks de steeds veranderende grootte, vorm, kleur en helderheid op b.v. het netvlies van het oog. Voorbeelden van de grootteconstantie:

1. Handen zullen, op een afstand van 30 cm van de ogen, als even groot worden waargenomen. Wordt de rechterhand verder weg bewogen tot een afstand van b.v. 60 cm, dan ziet men de twee handen nog steeds als even groot. Dit is merkwaardig, want de rechterhand komt nu overeen met een oppervlak op het netvlies dat 75 % kleiner is dan dat van de linkerhand.
2. Iemand loopt de kamer uit, maar hij krimpt voor de waarnemer niet binnen enkele meters in alle dimensies inéén.

Grootteconstantie komt tot stand doordat men als het ware twee grootheden tegen elkaar inwisselt: de omvang van het netvliesbeeld en de schijnbare afstand tot het object. Naarmate de laatste beter geschat kan worden, is er in het algemeen meer constantie. Dit is ook de reden dat grootteconstantie vrijwel ontbreekt bij omhoog kijken, of naar beneden kijken vanaf b.v. een toren. Grootteconstantie speelt soms een fatale rol in het verkeer doordat men op grond van de constante grootte van auto’s te laat ziet dat men te dicht genaderd is (kettingbotsingen).

De klassieke verklaring van grootteconstantie luidt, dat men ‘weet’ dat de dingen ongeacht hun afstand even groot blijven. Deze verklaring is ontkracht door proeven met jonge dieren die deze verschijnselen al vertoonden met onbekende objecten. De afstandshypothese lijkt de meest redelijke, te meer omdat het zien van afstand (bij het dier) goeddeels aangeboren is. Vormconstantie houdt b.v. in, dat de bovenkant van een koffiekopje rond gezien wordt, ondanks het feit dat het netvliesbeeld bijna altijd elliptisch is. Deze vorm van constantie komt tot stand doordat de oriëntatie t.o.v. het object op de een of andere manier wordt ingecalculeerd. Helderheids constantie houdt in, dat de helderheid van objecten verregaand onafhankelijk is van de hoeveelheid opvallend licht.

Een laken dat buiten te drogen hangt, lijkt zowel in de zon als in de schaduw wit, hoewel het in het laatste geval eigenlijk als grijs ‘gezien’ zou moeten worden. Ook hier komt de constantie tot stand door de helderheid van het laken in verband te brengen met die van het opvallend licht. Tenslotte is er ook constantie bij het zien van snelheid (hoekverdraaiing en afstand worden in aanmerking genomen) en bij de sterkte van b.v. geluiden.

< >