[Lat. consistorium, vergaderplaats (in het paleis van de Romeinse keizers)], o. (-s),
1. (protestantse kerken) dekerkeraad (e);
2. (R.K. Kerk) vergadering van kardinalen onder voorzitterschap van de paus of zijn plaatsvervanger (e).
In Duitse protestantse landskerken was het consistorie in eerste instantie het college dat in opdracht van de landsheer en zijn raadslieden het kerkelijk bewind voerde, sinds 1542 in de Lutherse Landskerk in Saksen, allengs elders. Het kreeg het toezicht in kerkelijke aangelegenheden (tucht, beheer der goederen enz.). Calvijn verenigde in Genève predikanten en ouderlingen in het consistorie, dat het leidinggevend lichaam der gemeente werd. In navolging daarvan kent ook de Ned. Hervormde Kerk consistorievergaderingen, waaraan de pastorale verantwoordelijkheid rondom de bediening van de doop, de viering van het Avondmaal en het catechetisch onderwijs is toevertrouwd.
In de Rooms-Katholieke Kerk is consistorie (vanaf de 11e eeuw) de benaming voor de samenkomst van de kardinalen met de paus ter bespreking en beslissing van kerkelijke aangelegenheden. Nadat zich uit deze consistories de zgn. kardinaalscongregaties (neurie) hadden ontwikkeld, verloor het consistorie steeds meer aan betekenis en werd het een (bijna uitsluitend) ceremoniële aangelegenheid. Als zodanig onderscheidt men nog:
1. het geheim consistorie, waaraan alleen kardinalen deelnemen en waarin de paus b.v. mededeling doet van de benoeming van nieuwe kardinalen, bisschoppen enz.;
2. het openbaar consistorie, waaraan behalve de kardinalen ook andere hoogwaardigheidsbekleders deelnemen en waarin o.m. de kardinaalshoed wordt uitgereikt aan nieuw-benoemde kardinalen;
3. het half-openbaar consistorie, waarin de paus de aanwezige kardinalen en bisschoppen advies vraagt over een voorgenomen heiligverklaring.