Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

Conservative party

betekenis & definitie

Engelse politieke partij, voortzetting van de partij der Tories, die de oorsprong van de staatsmacht zochten in het koningschap. Als reactie op de Franse Revolutie ontstond het conservatisme als politieke stroming.

Hierdoor raakte de partijnaam Tories in de loop van de 19e eeuw op de achtergrond. Door de emancipatie van de roomskatholieken in 1829 en de kiesrechthervorming van 1832, beide overwinningen van de Whigs, traden bovendien in het Engelse politieke leven belangrijke verschuivingen op, die een heroriëntatie van de Tories noodzakelijk maakten. Zich richtend op de middenstand, die door de Reform Act van 1832 zijn positie zag gelegaliseerd, lanceerde Peel in het Tamworth Manifesto van 1834 een vernieuwd toryisme, dat de naam conservatisme zou gaan aannemen. Peels krachttoer, de afschaffing van de Corn Laws in 1845, bracht tijdelijk verwarring in de gelederen van de nieuwe Tories. Dank zij de denkbeelden en de arbeid van Disraeli, die naar een soort feodale democratie streefde, werd in 1867 de National Union of Conservative and Constitutional Associations opgericht. In 1880 onderscheidde zich een kleine Lagerhuisfractie binnen de Conservative Party, die onder leiding van Randolph Churchill de zgn.

Fourth Party vormde, maar binnen de partij bleef. In 1886 kreeg de partij versterking van de Unionistische Liberalen, die zich keerden tegen de Home Rule-plannen van Gladstone inzake Ierland. Van 1896-1906 werd de partij veelal aangeduid als die van de Unionisten, dit als uitvloeisel van het partijdevies: Duty, Unity and Loyalty. Vooraanstaande conservatieve politici waren toen: Balfour, Joseph Chamberlain en na 1910 Bonar Law. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte de partij nauw samen met de liberalen en de Labour Party. Van 1921—23 en van 1924—29 waren conservatieve meerderheidsregeringen aan het bewind.

De economische crisis in het begin van de jaren dertig en de opkomst van Nazi-Duitsland brachten wederom nationale kabinetten, die dikwijls door conservatieven werden geleid, o.a. Neville Chamberlain. Het oorlogskabinet tijdens de Tweede Wereldoorlog werd geleid door de conservatief Winston Churchill, die na de conservatieve stembusoverwinning van 1951 opnieuw premier werd. Conservatieve kabinetten regeerden onder resp. Eden (1955-57), McMillan (1957-63), Douglas-Home (1963-64) en Heath (1970-74).

LITT. C.Butler, The Tory tradition (1914); M. Woods, A hist. of the Tory party (1924); F.J.C. Hearshaw, Conservatism in England (1933); Q. Hogg, The case of conservatism (1947); R.Blake, The Conservative Party from Peel to Churchill (1970); N.Thompson, The anti-appeasers; conservative opposition to appeasement in the thirties (1971); W.D.Jones en A.B.Erickson, The Peelites, 1846-57 (1972); P.W.Buck, How conservatives think (1974).

< >