Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Conjunctuurpolitiek

betekenis & definitie

v., een onderdeel van de economische politiek, dat gericht is op matiging van de conjunctuur.

De conjunctuurpolitiek moet men rekenen tot een van de betrekkelijk nieuwe vormen van economische politiek, waarvan men de noodzaak eigenlijk pas voldoende is gaan inzien door het werk van de Engelse econoom J.M. Keynes (conjunctuur).

Zij ontwikkelde zich (Keynes zelf heeft daar nog aan meegewerkt) van een anti-depressiepolitiek tot een samenstel van maatregelen dat zowel in de hoogconjunctuur als in de laagconjunctuur toegepast moet worden. Deze maatregelen kunnen in drie groepen worden ingedeeld, nl. de budgetpolitiek van de overheid, de monetaire politiek en de lootten prijspolitiek. Alle drie te zamen moeten erop gericht zijn het bestedingsniveau binnen een volkshuishouding zoveel mogelijk aan te passen aan de beschikbare produktieve mogelijkheden, opdat volledige werkgelegenheid verzekerd blijft. Zodra overbesteding en een daarmee gepaard gaande inflatoire ontwikkeling (prijsstijging, betalingsbalanstekorten) dreigt, moet de overheid in de eerste plaats via haar eigen budget (dus bezuinigingen en belastingverhoging), vervolgens door kredietverkrappende maatregelen en tenslotte door beheersing van het loon- en prijspeil deze ontwikkeling stuiten. Omgekeerd moet de overheid bij onderbesteding en een daarmee gepaard gaande deflatoire beweging via belastingverlichtende maatregelen, openbare werken, kredietverruiming en desnoods loonsverbeteringen en bestedingen stimuleren. De anti-cyclische budgetpolitiek, de monetaire politiek en de loon- en prijspolitiek zijn in de meeste landen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog vaste programmapunten geworden van het economisch beleid, zij het dat in dit opzicht niet altijd evenveel succes is geboekt.

De moeilijkheid hierbij is echter dat de conjunctuur zich niet gemakkelijk laat voorspellen en dat bovendien heel licht fouten kunnen worden gemaakt bij de ‘timing’ en dosering van de verschillende maatregelen. Bovendien is het afstemmen van de conjunctuurpolitiek op het groeibeleid een zeer grote moeilijkheid gebleken. Het opvoeren van de investeringsactiviteit kan uit een oogpunt van groei noodzakelijk, maar conjunctureel ongewenst zijn. In EG- verband streeft men daarbij hoe langer hoe meer naar harmonisatie van de conjunctuurpolitiek, zulks om te vermijden, dat de landen via importrestricties en tariefbarrières hun conjuncturele moeilijkheden op elkaar zouden gaan afwentelen. Het voeren van conjunctuurpolitiek is aanzienlijk gecompliceerder geworden door de verwevenheid met de structurele factoren.

Litt. E.S.Phelps, Inflation policy and unemployment theory (1972); G.K.Shaw, Macro-economic policy (1972); J.E.Andriessen en M.A.G.van Meerhaeghe, Theorie van de econ. politiek (1972).

< >