v., overeenstemming; overeenstemming in vorm (uitgangen enz.) van woorden in syntactisch verband (e); gelijken gelijkvormigheid (e).
(e) taalkunde. Congruentie wordt gehanteerd in vele talen om tot uitdrukking te brengen dat twee of meer woorden grammaticaal bij elkaar horen, b.v. in het Latijn: feminarum bonarum, van de goede vrouwen, tegenover hominum bonorum, van goede mensen. De vorm bonarum wijst erop dat dit woord hoort bij feminarum, de vorm bonorum dat dit met hominum een groep vormt. De congruentie behoeft echter niet, naar men uit de hier gegeven voorbeelden misschien zou afleiden, te bestaan in een zekere gelijkheid in klankvorm van de bij elkaar behorende woorden. Ook in gevallen als hij loopt kan men van congruentie spreken: het enkelvoud hij (meervoud: zij) is congruent met de enkelvoudsvorm loopt (meervoudsvorm: lopen). Er kan congruentie zijn in genus, klasse, getal, naamval en persoon.
Vooral in de syntaxis van zgn. flecterende talen speelt congruentie een grote rol. wiskunde. In de meetkunde zijn twee figuren congruent als zij zó verplaatst kunnen worden, dat zij samenvallen. Twee driehoeken zijn congruent wanneer zij óf twee zijden en hetzij de ingesloten, hetzij de grootste overstaande hoek, óf één zijde en twee hoeken, óf drie zijden gelijk hebben,