[➝Lat.], o. (-raten),
1.samenklontering; grofkorrelig sedimentgesteente bestaande uit afgeronde bestanddelen, groter dan 2 mm (grind), die door cementatie zijn verhit; (fig.) opeenhoping, toevallige samenvoeging van ongelijke delen;
2. concentratie in het bedrijfsleven (e).
(e) Een conglomeraat is in de economie een vorm van ➝combinatie van ondernemingen, die niet een horizontaal of verticaal samenhangende industriële groep ten doel heeft, maar een niet➝verbonden diversificatie, gericht op een snelle expansie van de winsten en/of het behalen van zo hoog mogelijke beurskoersen voor de eigen aandelen van de ondernemingen van het conglomeraat, teneinde andere ondernemingen met lagere beurskoersen goedkoop te kunnen verkrijgen. Bedrijven worden gekocht of verkocht op grond van veelal louter financiële motieven; in deze financiële conglomeraten is de industriële logica volledig naar de achtergrond geschoven. Het conglomeraat is vooral sedert de jaren vijftig van de 20e eeuw opgekomen in de VS en Groot-Brittannië. Voorbeelden zijn: in de VS: ➝International Telephone & Telegraph, Tenneco, Litton Industries, Gulf & Western Industries; in Groot-Brittannië: Tube Investments; in Nederland: -➝Internatio-MülIer, ➝-Ogem en ➝Steenkolen-Handels vereniging.
litt. J.C.Narver, Conglomerate mergers and market competition (1967); H.W.de Jong, Dynamische concentratietheorie (1972).