o. (-len), (sociologie) een geordende voorstelling van de maatschappij, waaraan een theorie omtrent (de plaats van) het conflict in die maatschappij ten grondslag ligt.
In het denken over de maatschappij staan verschillende modellen naast en vaak scherp tegenover elkaar. Sedert de Tweede Wereldoorlog zijn sociologisch gezien drie modellen ontwikkeld: het harmoniemodel, het conflictmodel en het coalitiemodel. In de politiek sedert de jaren zestig speelt het conflictmodel een belangrijke rol. Voor de aanhangers staan de ongelijke machtsverhoudingen voorop, volgens hen de grondoorzaak van alle maatschappelijke conflicten. Elk conflict heeft ook de tendens om de strijd toe te spitsen tussen twee partijen: andere partijen scharen zich achter een van de twee conflictpartijen zodat er uiteindelijk slechts twee overblijven (polarisatie), tussen wie confrontatie ontstaat. Deze opvatting vindt men o.a. bij K.
Marx en zijn volgelingen. Hun zienswijze kan leiden tot een sterk vereenvoudigde voorstelling van de maatschappelijke werkelijkheid. In de moderne, westerse geïndustrialiseerde maatschappij willen immers, naast en buiten de grote conflictsgroeperingen, tal van andere en kleinere groeperingen voor hun ideeën opkomen en hun invloed doen gelden; zij menen echter daarvoor geen of onvoldoende gelegenheid te vinden langs de normale politieke kanalen en met de algemeen erkende middelen (b.v. organisatie van politieke partij, invloed via verkiezingen en publikatie van standpunten en kritiek). Daarom zoeken zij andere middelen (b.v. demonstraties, betogingen, stakingen, boycotacties, burgerlijke ongehoorzaamheid, verzet) om de aandacht van het grote publiek te trekken en proberen zij door de massaliteit van bijeenkomsten en de geëmotioneerdheid van de deelnemers de politici en regeerders te beïnvloeden.
Litt. C.J.M.Schuyt, Recht, orde en burgerlijke ongehoorzaamheid (1972).