landstreek in België, voorland van de Ardennen, die landschappelijk gekenmerkt wordt door een typische geologische structuur en een eigen geomorfologie: het Condruzisch reliëf.
Het gebied bevindt zich tussen de Samber-Maasgeul in het noordwesten, het Land van Herve in het noordoosten, de Ardennen in het oosten en zuiden en de Eau d’Heure in het westen. Overgangsgebieden zijn: met de Samber-Maasgeul de Marlagne, ten westen, en de Condruzische Ardennen, ten oosten van de Maas; met de Ardennen de depressie van de Fagne, ten westen, en van de Famenne, ten oosten van de Maas. Ten westen van Dinant ligt het gebied Tussen-Samber-en-Maas. Het kerngebied van de Condroz ligt tussen de Maas van Dinant en de Vesder. De Condroz vormt een van de laagplateaus van België. De gemiddelde hoogte boven de zeespiegel ligt tussen 200 300 m, maar bepaalde ruggen kunnen oplopen tot 320—340 m (hoogste punt 343 m).
Geologisch behoort het gebied tot het centrale deel van het bekken van Dinant, waarin lagen kalksteen van het Dinantien afwisselen met lagen psammiet uit het Boven-Famennien. Ten gevolge van de Hercynische plooiing zijn die lagen oost—west tot zuidwest—noordoost gericht.
Het reliëf werd sterk beïnvloed door die geologische structuur, maar ook de opheffing van de paleozoïsche sokkel in Zuid-België tijdens het BovenTertiair en het Kwartair en de verwering en denudatie tijdens die laatste periode, hebben een belangrijke rol gespeeld. Door weerstandsverschillen ten opzichte van de verwering en de erosie komen harde gesteenten (psammiet) overeen met heuvelkammen (tiges, tixhes, tidges) en afgeronde ruggen, zachte gesteenten (kalksteen) met depressies. Een dergelijke afwisseling van lange, smalle, evenwijdige ruggen met despressies is bekend als Appalachisch of Condruzisch reliëf.
De Condroz heeft een gematigd en vochtig klimaat, een minder mild klimaat dan Midden-België heeft. De Condroz wordt gekenmerkt door grote landbouwbedrijven, die hun oorsprong vinden in het hofstelsel (kasteelhoeven). In het centrum van de Condroz vormen de bedrijven van meer dan 50 ha veruit de belangrijkste groep, hoeven met meer dan 100 ha zijn geen uitzondering. Typisch is het Condruzisch evenwicht waarbij, afgezien van lokale verschillen in de randgebieden, 3/5van de totale oppervlakte wordt ingenomen door akkerland en weiden, 1/5 door bossen en 1/5 door de rest (bebouwde zones, wegen, groeven, braakland e.a.). In CentraalCondroz wordt op de beste bodems tarwe, gerst en haver verbouwd. Op ca. 70 % van de beteelde oppervlakte wordt veevoeder verbouwd. Meestal is er een driejaarlijkse rotatieteelt: b.v. bieten (eventueel peulvruchten of aardappelen), wintertarwe, lentehaver.
Sedert het begin van de 20e eeuw werd de weideoppervlakte uitgebreid zelfs tot op de plateaus (het gras beslaat thans meer dan 50 % van de landbouwoppervlakte). De overschakeling naar vetweiden met intensieve runderteelt heeft talrijke oorzaken: de bevoorrading van de agglomeraties Luik en Charleroi, het onttrekken van arbeidskrachten door de beter betalende industriebekkens. De runderteelt is afgestemd op kwaliteitsvlees en vette-melkproduktie (zuivelfabrieken van Clavier en Hamoir). Hoewel de exportveehandel en de paardenfokkerij is afgenomen, behouden de veemarkten (o.a. de paardenmarkt van Ciney) nog hun faam.
De bossen (loofwoud met eik) staan vooral op de psammietruggen en in reliëfrijke gedeelten van de kalksteenzones. Ze zijn sterk gedegradeerd: het kreupelhout verdwijnt voor de varen en de bosbes. In de jaren vijftig werd begonnen met de aanplant van pijnbomen; anderzijds werden bospercelen verkaveld.
De bewoning is gegroepeerd op psammietruggen, op beekranden of nabij bronnen in de leisteenzone tussen psammiet en kalksteen. Na de bevolkingstoename van de 19e eeuw volgde de ontvolking. Deze is algemeen te wijten aan het weinig aantrekkelijke socio-culturele klimaat van de kleine dorpen, de achteruitgang van de groevenexploitatie, de verdwijning van de oude lokale metaalnijverheid en de aantrekkingskracht van de nijverheidszones op de rand van de Condroz. De bevolkingsdichtheid daalt plaatselijk onder 25 inw./km
2. Hogere dichtheden heeft de Condroz in delen met een minder landelijk karakter: naar het noorden toe de forensenplaatsen Rotheux, Neuville-en-Condroz, Esneux; naar het oosten het Luikse industriebekken en de Ourthevallei met haar steengroeven; de Maasvallei (agglomeratie van Dinant). Steengroeven (zandsteen, blauwe hardsteen, grijszwart en blauw marmer) hebben van oudsher voor enige industriële activiteit gezorgd, die thans echter achteruitgaat. Belangrijke groeven zijn er nog in de valleien van de Ourthe (kalksteen en zandsteen, Poulseur), Amel (Aywaille), Maas (zandsteen van Lustin, kalksteen van Yvoir), Bocq (zandsteen) en Tussen-Samber-en-Maas (marmergroeven van Gougnies, Mettet, Denée, Bioul).
In dit gedeelte van de Condroz heeft zich een oude industrie gevestigd, terend op de lokale bodemrijkdom zoals ijzererts in kalksteen (metaalfabrieken in Thy-le Chateau), klei (keramiek te Oret, Morialmé, Hanzinne) en zand (glasblazerij te Morialmé). Nieuwe industriële zones worden uitgebreid o.a. te Philippeville.
Het toerisme heeft zich vooral ontwikkeld in de valleien waarin ook de verkeerswegen en de kleine handelssteden liggen en ook in bepaalde geïsoleerde dorpen (b.v. Crupet). Belangrijk zijn de valleien van Maas (Dinant), Lesse, Molignée, Bocq en Ourthe.
Ciney (handelsen toeristencentrum, jaarmarkten, kachelfabricage) beschouwt zich als ‘hoofdstad’ van de Condroz.
In de middeleeuwen vormde de Condroz een graafschap, dat de pagi Condrusiensis (naar de Germaanse volksstam van de Condrusi) en Famennensis omvatte . Het werd voor het eerst vermeld in de 9e eeuw en werd begrensd door de Maas, Ourthe, Lienne en Lomme. In de 11e eeuw viel het uiteen in verscheidene delen, die gevoegd werden bij het graafschap Namen, het hertogdom Luxemburg en het prinsbisdom Luik.