[Lat.], o.,
1. gemeenschappelijke eigendom, mede-eigendom;
2. gemeenschappelijke soevereiniteit van twee of meer staten over één gebied (e).
Onder condominium verstaat men het rechtsstatuut van een gebied ingevolge waarvan het genot en de uitoefening van alle competenties, die door het volkenrecht aan een staat met betrekking tot zijn staatsgebied worden toegekend, toekomen aan diverse staten te zamen. Deze staten treden hierbij op als juridisch gelijke partijen. Zo zijn er in het FransBrits condominium over de Nieuwe Hebriden twee Hoge Commissarissen, twee politiekorpsen enz. Hieruit blijkt tevens dat het gezag over het condominium wordt uitgeoefend door speciale internationale organen. Andere voorbeelden zijn: het EngelsNed. condominium over de Zuidelijke Nederlanden tijdens de Spaanse Successieoorlog (1706—16); het Duits-Belg. condominium over Moresnet (18161919); het Frans-Spaanse condominium over Île de la Conférence (sedert 1856), het Amerikaans-Brits condominium over de Canton-en-Enderbury Eilanden (sedert 1938), en het Brits-Egyptisch condominium over Soedan (1899-1953). Over dit laatste wordt, althans wat betreft de periode 1899-1914, ook wel verschillend gedacht (coïmperium).
Litt. A.J.Veenendaal, Het Engels-Ned. condominium in de Zuid. Ned. tijdens de Sp. Successieoorlog, 1706-16, I (1945); A.A.El-Erian, Condominium and related situations in intern, law (1952); A.Coret, Le condominium (1960).