Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

compromis (kompromis)

betekenis & definitie

[➝Lat. compromittere, overeenkomen], o. (id., -sen),

1. oplossing van een zedelijk conflict tussen beginselen of eisen en een concrete situatie (e);
2. minnelijke schikking; (recht) een afspraak om een geschil te onderwerpen aan ➝arbitrage, zowel op volkenrechtelijk als op privaatrechtelijk terrein: een aangaan; (bij uitbreiding) schikking tussen partijen waarbij beiden iets toegeven.

(e) Bij een compromis wordt verondersteld, dat aan de zedelijke eis in de praktijk niet volledig voldaan kan worden (o.a. omdat zij op zelfvernietiging van degene die handelt, en wellicht ook van de gemeenschap waarin hij handelt, uit zou lopen), zodat er tussen norm en werkelijkheid van een spanning sprake is. In de christelijke ethiek komt het zedelijke vooral aan de orde naar aanleiding van de geboden van de Bergrede (Mat.5,3—7,27). In hun radicaliteit zijn deze naar het oordeel van velen niet realiseerbaar, terwijl men ze toch niet wil negeren, maar er naar mogelijkheid aan wil voldoen. In het filosofisch denken is het compromis als probleem in stijgende mate urgent geworden door het verval van het geloof in de harmonie (en zelfs identiteit) van waarde en werkelijkheid (o.a. gehuldigd in het natuurrechtsdenken): norm en situatie gaan uiteen en komen in een spanningsverhouding te staan (I. ➝Kant, S.➝Kierkegaard).

Li TT. W. Sikken, Het compromis als zedelijk vraagstuk (1937); H.Steubing, Der Kompromiss als ethisches Problem (1955); S.J.Ridderbos, Compromis (1955).

< >