[Lat. competere, zich meten met], v. (-s),
1. bevoegdheid m.n. van een rechter; bevoegdheid tot handelen of oordelen: dat behoort niet tot zijn
2. vermogen: zijn hebben, genoeg gegeten hebben;
3. (genetica) het vermogen om erfelijk materiaal op te nemen van verwante organismen (e).
Competentie is het vermogen van sommige bacteriesoorten om DNA op te nemen van een genetisch verwante stam, waardoor zij genetisch getransformeerd (genetische transformatie) worden. Wanneer geen bepaalde voorzorgen worden genomen, blijken slechts weinig cellen in staat te zijn het DNA op te nemen (lage competentie). De competentie wordt sterk verhoogd gedurende een bepaalde groeifase van de cultuur, nl. gedurende de periode dat de groeisnelheid van de cultuur gaat afnemen; dan blijkt de competentie maximaal te zijn. Men weet (nog) niet welke fysiologische processen aan competentie ten grondslag liggen, maar er zijn aanwijzingen dat een door de cellen in het medium afgescheiden stof competentie-bevorderende eigenschappen bezit.