[Lat. gemeenschap], v. (-s, -iën), het nuttigen van de eucharistische gaven op het einde van de mis (e): ter (bij katholieken te)— gaan; zijn eerste communie doen, voor de eerste keer te communie gaan; geestelijke communie, het sacrament niet werkelijk ontvangen maar het verlangen hebben dit te doen. In de oude kerk sloot de communie functioneel duidelijk aan bij het eucharistisch gebed.
De gelovigen ontvingen het geconsacreerde brood op de geopende rechterhand, die door de linkerhand werd ondersteund; de uitdeling ging vergezeld van een formule, waarop de gelovige ‘Amen’ antwoordde.Na de nuttiging van het geconsacreerde brood dronk de gelovige uit de kelk. Eind 9e, begin 10e eeuw kwam de gewoonte op de geconsacreerde hostie op de tong van de gelovige te leggen. Deze verandering werd in de hand gewerkt door de grote eerbied voor de eucharistie en de overgang van gewoon brood naar ongedesemd brood. In de latere middeleeuwen ging de functionele betekenis van het communieritueel in het geheel van de mis meer en meer verloren: de gelovigen gingen minder communiceren, het gebruik ontstond de communie uit te reiken buiten de mis; de communie onder twee gedaanten (brood en wijn) die tot de 12e eeuw regel was, maakte plaats voor de communie onder de gedaante van brood alleen.Paus Pius x (1903 -14) gaf de aanzet tot een nieuwe beleving van de communie. De constitutie over de liturgie (1963) heeft de communie als functionele ritus van de mis in ere hersteld en de mogelijkheid geopend in bepaalde omstandigheden de communie onder twee gedaanten te ontvangen. Ook leken mogen de communie uitreiken. De bisschoppenconferenties kunnen in overleg met Rome toestaan de communie op de hand te geven, eucharistie.
In de oosterse kerk kent men de gewoonte aan kinderen onmiddellijk na doopsel en vormsel de communie te geven onder de gedaante van wijn (dit gebruik tot ca.1200 ook in de westerse kerk). Litt. J.A.Jungmann, Missarum sollemnia (1948); J.A.Jungmann, Messe im Gottesvolk (1970).