m. (commissarissen-generaal), Ned. koloniaal bestuursambtenaar met bijzondere volmachten in het vm. Ned.-Indië, meestal in een commissie van twee of drie commissarissen, gesteld boven de Indische regering, om bijzonder kritieke en moeilijke incidentele opdrachten te vervullen.
(e) Reeds de Verenigde Oostindische Compagnie zond enkele commissarissen-generaal naar Indië. Van 1793-99 werden S.C.Nederburgh en S.H. Frijkenius in die functie naar Indië gezonden om hervormingen en bezuinigingen in de administratie aan te brengen. Het meest bekend zijn de commissarissen-generaal van 1814 (Elout, baron Van der Capellen en Buyskes), van 1825 (burggraaf Du Bus de Ghisignies) en 1827-28 (graaf Van den Bosch). Nadat gedurende meer dan een eeuw een ambtenaar van dit instituut niet meer in functie was getreden, werd in 1946 de functie van commissaris-generaal opnieuw ingesteld, zij het met wijzigingen. De luitenant-gouverneur (-generaal) in Batavia werd in dagelijks contact gebracht met Nederland via een commissaris-generaal (Schermerhorn, De Boer en Van Poll), die besprekingen zou moeten voeren met de leiders van de Indonesische onafhankelij kheidsbeweging.