(resp. der koningin), de tot 1848 ‘gouverneur’ geheten vertegenwoordiger van de Kroon in de Ned. provincies. De commissaris wordt door de Kroon benoemd en is voorzitter van de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, met dien verstande, dat hij in de eerste slechts een raadgevende stem, in de tweede gewoon stemrecht heeft.
Zijn functie was aanvankelijk die van een met toezicht op de provincie belaste ambtenaar. Zijn huidige positie vertoont meer overeenkomst met die van de burgemeester in de gemeente. Wel staan zijn jaarwedde en de kosten van zijn woning nog op de rijksbegroting. Een deel van zijn taak is geregeld in een instructie, opnieuw vastgesteld bij KB van 12. 1.1966, Stb. 25.