[Fr.], m. (-s),
1. laagste vlagofficiersrang bij de Koninklijke Marine, overeenkomend met die van brigade-generaal bij de landmacht en van commodore bij de luchtmacht;
2. naam van een der hoogste rangen bij ridderorden, boven officier en onder grootofficier of grootkruis;
3. aanspreektitel van de gezagvoerder op een koopvaardij opleidingsschip; 4. baas op een scheepswerf.
HERALDIEK. Commandeur was oorspronkelijk een veel voorkomende rang bij geestelijke ➝ridderorden, afhankelijk van de oorspronkelijke belangrijkheid van de ➝commanderij die door deze functionaris eertijds werd beheerd. De rang is later verstard tot een zuivere titel (bij Militaire Willemsorde en Orde van de Nederlandse Leeuw de tweede; bij de Orde van Oranje-Nassau, de Leopoldsorde, de Kroonorde en de orde van Leopold II de derde).
MILITARIA. De rang van commandeur werd aan het eind van de 16e eeuw bij de Ned. zeemacht ingevoerd; eind 17e eeuw volgden andere landen. In 1814 werd de rang als vaste rang bij de Koninklijke Marine ingevoerd; in 1829 werd hij weer afgeschaft, om op 1.7.1946 opnieuw als tijdelijke rang te worden ingevoerd. De rang was verbonden aan bepaalde functies in de marine-organisatie. Indertijd was commandeur de hoogste hoofdofficiersrang. Op 1.1.1955 werd dat gewijzigd en werd commandeur naast een tijdelijke ook een permanente rang en tevens de laagste vlagofficiersrang.