volgens het Ned. militair recht de officier die het bevel voert over een grotere militaire eenheid (bij de zeemacht wordt de term commandant gebruikt). In het militaire tuchtproces bezit hij op grond van art. 39 van de Wet op de Krijgstucht de bevoegdheid alle krijgstuchtelijke straffen op te leggen (volledige strafbevoegdheid).
In het militaire strafproces leidt hij het voorbereidende onderzoek en beslist in de beginfase over de toepassing van het voorlopig arrest (art. 7 Wet op de Rechtspleging bij de Land- en Luchtmacht, art. 6 Wet op de Rechtspleging bij de Zeemacht). Hij beslist ook of er termen zijn voor krijgstuchtelijke afdoening van het strafbare feit.
In België wordt gebruik gemaakt van de term korpscommandant,die meestal een luitenant-kolonel is of een majoor, en als hiërarchische meerdere hetzij in graad, hetzij in anciënniteit, het commando voert alsook het gezag uitoefent binnen het raam van de algemene tucht (artt. 5—8, 31—36 wet van 14.1.1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht). Hij heeft echter geen enkele macht of bevoegdheid inzake een strafbaar feit, ten laste gelegd aan een ondergeschikte van het korps. Zijn tussenkomst beperkt zich op dit gebied tot de verplichte aangifte aan de krijgsauditeur; hij mag aan de krijgsauditeur niet bevelen de vervolgingen in te stellen of op te schorten, en treedt ook niet op bij de tenuitvoerlegging van de straf, uitgesproken door het militair gerecht.