(Fr.: courtoisie générale; Eng.: comity),in het internationaal privaatrecht de theorie, door Ned. juristen in de tweede helft van de 16e eeuw en in de 17e eeuw gehuldigd, ter verklaring en rechtvaardiging van het feit, dat de rechter soms buitenlands recht toepast. Juist door de sterke nadruk die men toen legde op de territoriale soevereiniteit (de gedachte dat de wetgever geen ‘macht’ buiten de eigen landsgrenzen heeft) ging men zich afvragen, waarop toepassing van vreemd recht eigenlijk berustte.
Het antwoord werd gevonden in het begrip comitas gentium, letterlijk: hoffelijkheid tussen de volkeren. Hiermee werd niet een geheel vrijblijvende vriendelijkheid bedoeld; aan de andere kant zagen de schrijvers (met uitzondering van Ulrik Huber) er evenmin een rechtsplicht in.In feite was men het over de exacte betekenis van comitas gentium niet eens, al bestond er wel een algemene tendens om in dat begrip elementen als redelijkheid en humaniteit aan te wijzen. Gewoonterecht en comitas gentium zijn niet streng gescheiden. Historisch zijn bepaalde regels van de courtoisie geleidelijk tot gewoonterechtsnormen versterkt, doordat zich bij degenen die ze volgden, het besef ontwikkeld heeft, dat anders handelen onrechtmatig zou zijn. Omgekeerd zijn andere gebruiken, die vroeger geacht werden tot het gewoonterecht te behoren, geleidelijk tot blote usances verzwakt, zo b.v. op het gebied van de diplomatieke praktijk. Tot de comitas genium behoren o.a. het diplomatieke ceremonieel en het internationaal ceremonieel ter zee (wederkerige begroeting van oorlogsschepen).
De comitas gentium-theorie, die aan de statutentheorie een grondslag verschafte en daar tevens op voortbouwde, heeft m.n. op het internationaal privaatrechtelijke denken in de Engelstalige landen grote invloed uitgeoefend.
LITT. H.B.G.Irmer, Comity (1948).