Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

Colubridae

betekenis & definitie

een familie van hogere slangen, die samen met de families Elapidae, Hydrophiidae, Crotalidae en Viperidae de onderorde Caenophidia van de slangen vormt. Van de lagere slangen die in de onderordes Scolecophidia en Henophidia worden ondergebracht, verschillen de Caenophidia in verschillende anatomische kenmerken (vooral in de bloedvaten).

Bovendien komen bij verschillende groepen lagere slangen resten van een bekken voor, bij de Caenophidia nooit. Binnen de Caenophidia zijn de verschillende families tamelijk goed uit elkaar te houden. De slangen met één enkele grote giftand in de sterk verkorte bovenkaak en in het bezit van een warmtezintuig tussen neus en oog, vormen de familie Crotalidae. Is de tand als bij de Crotalidae, maar ontbreekt het warmtezintuig dan heeft men met Viperidae te doen. Zowel Elapidae als Hydrophiidae bezitten voor op de bovenkaak een kleine, gegroefde of bijna gesloten giftand (proteroglyf). De Hydrophiidae onderscheiden zich bovendien doordat de neusgaten bovenop de kop zitten en met een klepje afsluitbaar zijn; verder zijn de staart en achterste deel van het lichaam sterk zijdelings afgeplat.

Alle hogere slangen die niet bij de bovengenoemde vier families zijn onder te brengen, behoren tot de Colubridae. Door de grote verscheidenheid aan vormen binnen deze familie is geen meer bevredigende definitie te geven. De slangen die tot deze familie behoren, werden over het algemeen als niet giftig beschouwd, op twee beruchte uitzonderingen na, waarvan de bekendste waarschijnlijk wel de boomslang, Dispholidus typus, is. Verder was van een aantal soorten met gegroefde tanden (opisthoglyf) achterin de bek bekend, dat zij een zwak giftig speeksel hadden. Steeds meer soorten zonder gegroefde tanden blijken toch giftig speeksel te hebben. Zo heeft b.v. de inheemse ringslang speeksel dat giftig is voor kikkers, haar hoofdvoedsel.

Colubridae komen praktisch over de gehele wereld voor, zij ontbreken in Antarctica, op Groenland, IJsland, Ierland en op kleine oceanische eilandjes. In Nederland komen twee vertegenwoordigers voor, de ringslang en gladde slang.

< >