Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

collectieftype

betekenis & definitie

o. (-n), een fossiel dat de kenmerkende eigenschappen van verschillende geslachten, families of grotere groepen van organismen vertoont en daardoor een tussenpositie schijnt in te nemen tussen deze groepen.

collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) overeenkomst aangegaan door een of meer (rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen van) werkgevers, en een of meer rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen van arbeiders, waarbij voornamelijk of uitsluitend arbeidsvoorwaarden worden geregeld die bij arbeidsovereenkomsten in acht genomen moeten worden. De CAO verschilt van het individuele arbeidscontract in tweeërlei opzicht:

1. de CAO veronderstelt bij ten minste een van beide contractpartijen een collectiviteit;
2. terwijl de individuele arbeidsovereenkomst een overeenkomst is, waarbij de ene partij, de arbeider, zich verbindt, in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten, regelt de CAO slechts de voorwaarden die in acht dienen te worden genomen, indien er een arbeidsovereenkomst wordt gesloten; de CAO is dus eigenlijk geen arbeidsovereenkomst, maar een arbeidsvoorwaardenovereenkomst. Vandaar dat een CAO ook de overeenkomsten tot aanneming van werk en tot het verrichten van enkele diensten kan betreffen. Op deze wijze wordt de zgn. ‘contractsvlucht’ voorkomen.

De in het gildewezen van meet af aan veel voorkomende loonregelingen zijn te incidenteel om als eerste CAO te kunnen gelden. Het is meer verantwoord de afsluiting van de eerste CAO te stellen op 1824; dit geschiedde in Engeland. In Nederland kwamen de eerste CAO’s tot stand te Amsterdam in 1894 voor resp. het bouwen boekdrukkersbedrijf, in 1895 voor de diamantbewerkers. Pas vanaf 1910 begint de CAO in Nederland in aantal toe te nemen. Het aantal is echter niet representatief voor het aantal bij een CAO betrokkenen: in 1917 waren er twee keer zo veel CAO’s als in 1950, maar het aantal bij CAO’s betrokken werknemers is in die 33 jaar verachtvoudigd. De eerste Ned.

CAO’s golden doorgaans een bedrijfstak of deel daarvan in een gemeente. Al naar gelang de plaatselijke vakverenigingen landelijke of regionale bonden werden, groeide bij hen het verlangen naar landelijke of regionale CAO’s De werkgevers waren echter in die tijd nog huiverig voor delegatie van de onder handelingen aan hun landelijke vertegenwoordigers. De vakverenigingen plaatsten hiertegenover de tactiek een inschikkelijke ondernemer (of een ondernemer met een bedrijf waar de vakvereniging zeer sterk was) een CAO te laten sluiten en dan met die CAO diens collega’s te overreden. Hiermee heeft de vakbeweging niet alleen de territoriale versterking van de CAO maar ook de neiging tot eigen organisatie bij de werkgevers gestimuleerd.

De CAO heeft grote voordelen afgeworpen voor de sociale vrede; de arbeiders realiseerden er een zekere medezeggenschap in, de rust en de saamhorigheid in het bedrijf werden erdoor bevorderd. Die saamhorigheid werd vooral gestimuleerd doordat ondernemers en arbeiders meer met elkaars problemen in aanraking kwamen. Hieruit kwamen vormen van samenwerking voort (vakraad, bedrijfspensioenfonds, bedrijfsrechtspraak) die voor alle bedrijfsgenoten hun waarde hebben.

In Nederland laat de wet van 24.12.1927, Stb. 415, houdende nadere regeling van de CAO deze prevaleren boven de individuele arbeidsovereenkomst; is de laatste strijdig met de CAO waardoor werkgever en arbeider gebonden zijn, dan is zij nietig. De verenigingen van werkgevers en werknemers mogen slechts CAO’s aangaan, indien zij daartoe volgens hun statuten bevoegd zijn. Sinds 1927 moet de werkgever die aan een CAO is gebonden, de bepalingen van de CAO ook nakomen bij arbeidsovereenkomsten die hij aangaat met arbeiders die niet door de CAO gebonden zijn. Een verdere stap in de richting van de wet maakte de CAO in 1937 door de wet van 25.5.1937, Stb. S 801. Deze gaf de minister van Sociale Zaken de bevoegdheid bepalingen van een CAO die in een deel van het land, of in het gehele land voor een, naar zijn oordeel belangrijke meerderheid van de in een bedrijf werkzame personen gelden, verbindend te verklaren voor een deel van het land, resp. het gehele land. Niet verbindend kunnen worden verklaard bepalingen van CAO’s die ten doel hebben:

1. de rechterlijke beslissing inzake twistpunten uit te sluiten;
2. discriminerend op te treden tegen ongeorganiseerden;
3. de arbeiders te betrekken bij de prijsregeling en afleveringsvoorwaarden van de werkgevers.

De wet van 1937 machtigt de minister CAO’s onverbindend te verklaren. Over rechtsvorderingen met betrekking tot algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een CAO oordeelt in eerste instantie de kantonrechter.

De CAO is in Nederland m.n. van betekenis voor het →loonbeleid. De invoering van het →Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen op 15.10.1945 verving het vooroorlogse collectief-privaatrechtelijk systeem van de loonvorming door een collectief-publiekrechtelijk: alle CAO’s moesten worden voorgelegd aan het College van Rijksbemiddelaars. In 1963 werd dit systeem van preventieve toetsing door het College op basis van ministeriële aanwijzingen vervangen door een systeem van preventieve toetsing door de Stichting van de Arbeid. Omdat dit systeem niet tot goede resultaten leidde, werd in 1966 wederom het College van Rijksbemiddelaars ingeschakeld. De Wet op de Loonvorming van 12. 2.1970 (→Loonwet) herstelde in principe de vooroorlogse contractsvrijheid: de CAO is niet meer onderworpen aan een preventief toezicht. Partijen hebben de vrijheid te bepalen of een CAO uitsluitend een minimumregeling is of tegelijkertijd ook een maximumregeling: zij heeft derhalve niet meer automatisch een standaardkarakter.

De CAO kan obligatoire, diagonale en normatieve bepalingen bevatten. Obligatoire scheppen uitsluitend verbintenissen tussen de contracterende partijen, de diagonale tussen een van de contracterende partijen en de leden van de wederpartij, normatieve werken automatisch en dwingend door in de individuele arbeidsovereenkomst: elk beding tussen werkgever en werknemer in strijd met de CAO waardoor partijen zijn gebonden, is nietig. [prof .dr. J. F. Rang] In België dateren de eerste CAO’S van ca. 1900, maar pas na de Eerste Wereldoorlog gaf de opkomst van de →paritaire comité’s de stimulans tot uitbreiding. Deze werden per bedrijfstak opgericht bij KB na overleg met de betrokken werkgeversen werknemersorganisaties.

De wettelijke regeling hiervan kwam pas na de Tweede Wereldoorlog (Besluitwet van 9.6.1945). Op verzoek van een dergelijk comité of van een vertegenwoordigende organisatie kan een CAO voor een bepaalde bedrijfstak bij KB algemeen bindend worden verklaard, met belegging van strafsancties. Afwijkingen zijn dan van rechtswege nietig. Volgens uitspraak van het Hof van Cassatie kan ingevolge het wetsbesluit van 9.6.1945 een KB slechts bindende kracht verlenen aan besluiten van de paritaire comité’s bij niet-gebleken verplichting van de werkgever. Een aanvulling van 4.3.1954 op de wet van 10.3.1900 (op de CAO), alsook een van 11.3.1954 op de wet van 7.8.1922 (bediendencontract), bepaalt dat bij ontbreken van een KB op een paritair akkoord, de CAO en akkoorden in paritair comité gesloten, de lacunes sluiten als geen ander akkoord tussen partijen bestaat. Ingevolge de wet van 23.2.1967 krijgen ook niet-bekrachtigde CAO’S grotere rechtskracht en kunnen CAO’S op nationaal vlak ook rechtstreeks afgesloten worden in de Nationale Arbeidsraad (paritair adviesorgaan tegenover regering en parlement).

De paritaire comité’s (ruim 80) blijven evenwel de voornaamste instanties voor het afsluiten van de CAO’S. Sindsdien heeft de wet van 5.12.1968, in werking getreden op 15.7.1969 (KB 1.7.1969), een volledig statuut van de CAO gehuldigd en tevens de instelling van de paritaire comité’s mits sommige verbeteringen bekrachtigd. De wet is van toepassing op alle personen die, al dan niet krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, op de werkgevers die ze te werk stellen, en op de representatieve werknemersen werkgeversorganisaties. De koning kan, bij gemotiveerd en in ministerraad overgelegd besluit, de toepassing van de wet geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot degenen die in dienst zijn van de staat, de provincies, de gemeenten, en de daaronder ressorterende openbare instellingen van openbaar nut. Volgens art. 5 van deze wet is de CAO een akkoord dat gesloten wordt tussen een of meer werknemersorganisaties en een of meer werkgeversorganisaties, of een of meer werkgevers, en waarbij individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in ondernemingen of in een bedrijfstak worden vastgesteld, en de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen worden geregeld. Voortaan kunnen CAO’S worden gesloten niet alleen buiten de paritaire comités (d. w.z. in de onderneming) of in een paritair orgaan (Nationale Arbeidsraad, paritair comité, paritair subcomité), maar de Nationale Raad wordt nu bevoegd tot het sluiten van CAO’S, waarvan de werkingssfeer in principe nationaal en interprofessioneel zal zijn. De CAO, opgemaakt volgens de regels opgegeven door de wet, moet op het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid neergelegd worden; die neerlegging is de substantiële slotformaliteit voor het wettelijk bestaan van de CAO, die gesloten kan worden voor bepaalde of onbepaalde tijd, of voor bepaalde tijd met verlengingsbeding.

Elke inbreuk op een algemeen verbindend verklaarde cAO is strafbaar, wanneer zij gepleegd werd door de werkgever, zijn aangestelden of zijn lasthebbers. De strafvordering verjaart na verloop van één jaar na het strafbaar feit. Het is de arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank die bevoegd is om de vervolging voor de correctionele rechtbank in te stellen. [prof.mr.J.Matthijs].

< >