[Lat. cohors, legerafdeling], v./m. (-en), in het Romeinse leger een af deling troepen, die een tiende deel van een legioen omvatte (e); (oneig.) krijgsbende in het algemeen.
(e) De veldheer Marius (156-86 v.C.) verving de manipel als tactische eenheid door de cohort; ook de hulptroepen van de bondgenoten werden in cohorten ingedeeld, evenals de Romeinse brandweer, de nachtwacht en de keizerlijke lijfwacht van de pretorianen. Een cohort omvatte 600 man, in de keizertijd 500 of 1000 man; ze was onderverdeeld in tien centuriae.