Carolus, eigenlijk Charles de l’Escluse, Zuidnederlands botanicus en medicus, *19.2.1526 Atrecht, ♰4.4.1609 Leiden. Omdat zijn familie om geloofszaken in Frankrijk vervolgd werd, verbleef hij het grootste deel van zijn leven in Duitsland en de Nederlanden.
Clusius studeerde eerst rechten te Leuven, maar kwam in Montpellier in aanraking met Rondelet, die hem aanspoorde plantkunde en medicijnen te gaan studeren. In 1554 bereisde hij Zuid-Frankrijk om de plantengroei te bestuderen en in 1566 Spanje en Portugal. Daarvandaan bracht hij 200 uitzonderlijk goede tekeningen en plantenbeschrijvingen mee, die hij in 1576 te Antwerpen uitgaf. In 1573 stelde keizer Maximiliaan II hem aan tot directeur van de keizerlijke tuin te Schönbrunn(tot 1588). In deze functie heeft hij tal van nieuwe planten in cultuur genomen die later bekende sierplanten in de Europese tuinen zijn geworden (paardekastanje, plataan, tulp, jasmijn, schorseneer en snijboon). Hij kweekte de eerste aardappelen in Nederland.
Bovendien heeft hij veel van de flora van Oostenrijk en Hongarije beschreven. In 1587 ging hij naar Frankfort en vandaar (1593) naar Leiden, waar hij tot zijn dood hoogleraar plantkunde was. Clusius werkte nauw samen met Dodoens en De l’Obel (Lobelius). Werken: Rariorum aliquot stirpium et plantarum historia (1583; herdr. 1963), Exoticorum Libri X (1605). LITT. F.W.T.Hunger, C.de l’Escluse (2 dln. 1927, 43); J.Theunisz, C.Clusius (1939); L.Elaut, De brieven van de arts R.Thorius naar C.Clusius (in: Biol. Jaarb.
Gen. Dodonea XXVI, 1958).