[<Gr. klinein, overhellen], v./m. (-s), geleidelijk toenemende veranderingen van kenmerken van organismen over een groot geografisch gebied.
(e) Een cline is een geografische gradiënt van een soortkenmerk. Bij het vergelijken van naburige populaties van een bepaald organisme vindt men in het algemeen dat zij in een aantal kenmerken van elkaar verschillen. Vervolgt men deze kenmerken bij populaties van de soort over een groot geografisch gebied, dan ziet men vaak regelmatig toenemende veranderingen.
De oorzaken van een clinale variatie zijn:
1. de meeste milieufactoren die selectief op de organismen werken, veranderen zelf volgens →gradiënten (b.v. klimaatsfactoren), zodat als gevolg hiervan de kenmerken van de organismen die aan deze selectie hebben blootgestaan op dezelfde wijze veranderen;
2. de uitwisseling van erfelijk materiaal door migrerende individuen uit naburige populaties werkt een nivellering van verschillen, mochten deze er al zijn, in de hand.
Clines zijn dus het produkt van twee tegengesteld werkende processen: de selectiedruk, waardoor elke populatie aangepast raakt aan de plaatselijke omstandigheden, en uitwisseling van erfelijk materiaal (gene flow), die op de lange duur alle populaties van een soort gelijk zou maken.
De lichaamslengte van b.v. de volwassen pijlworm, Sagitta serratodentata, een soort met een verspreiding van gematigd Noord-Atlantisch water naar de tropen en weer naar gematigd Zuid-Atlantisch water, is in gematigd Noord-Atlantisch water groot en het aantal tanden klein. Naarmate men de tropen nadert wordt de lichaamslengte kleiner en het aantal tanden groter, en naarmate men het gematigd Zuid-Atlantisch water nadert wordt de lichaamslengte weer groter en het aantal tanden weer kleiner. Hier is dus sprake van twee clinale variaties, nl. die voor lichaamslengte en die voor het aantal tanden. Neemt men alleen de tropische vorm en de vorm van 40° NBr., dan ziet men duidelijk verschil; bij de dieren daar tussenin vindt men alle overgangsvormen.