[Gr., Lat.], m.,
1. opklimmende reeks;
2. opeenvolging van steeds sterkere uitdrukkingen, b.v.: hun gedrag wekte weerzin, afschuw, haat tenslotte;
3. thans ook: hoogtepunt;
4. (vegetatiekunde) het eindpunt van een reeks elkaar opvolgende plantesoorten (e).
(e) Een climax is de betrekkelijk stabiele, dynamische evenwichtstoestand (‘steady state’) die een natuurlijke vegetatie in een bepaald gebied en in een bepaald klimaat kan bereiken, indien haar natuurlijke ontwikkeling (→successie) niet verstoord wordt.
Als een nieuw vestigingsgebied voor organismen ontstaat, ziet men vaak een opeenvolging van plantengroepen. Aanvankelijk vindt men kleine kruidachtige planten (→pioniersoorten), gevolgd door kleine struiken.
Voor Nederland en Laag-België b.v. zou dat een gemengd eiken-beukenbos zijn, maar op voedselarme gronden wordt daar slechts een zgn. schijnclimax (paraclimax) bereikt, nl. een eiken-berkenbos.