Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

cilinder (cylinder)

betekenis & definitie

[→Lat.-Gr.], m. (-s),

1. wiskundig lichaam, begrensd door twee gelijke en evenwijdige cirkels en door een gebogen vlak, verkregen door een rechthoek om een van zijn zijden te doen draaien (e);
2. concreet lichaam van de vorm als onder 1; ronde zuil, rolsteen, rol; ook hol lichaam (e).

(E)WISKUNDE. De cilinder is

1. het oppervlak beschreven door een met zichzelf evenwijdig blijvende rechte lijn die bij haar beweging voortdurend een zekere kromme lijn snijdt. Een cilinder kan worden beschouwd als een kegel met oneindig ver gelegen top;
2. het oppervlak dat ontstaat door de wenteling van een rechthoek om een van zijn zijden en begrensd door twee vlakken loodrecht op de omwentelingsas. Is r de straal van het oppervlak, h de hoogte van de cilinder, dan is het ronde oppervlak 2 πh en de inhoud πr2h.

TECHNIEK. Bij machines, werktuigen en motoren vinden cilinders veel toepassing voor cilindrische werktuigonderdelen. Bij walswerken en drukkerijmachines (cilinderpers) worden de rollen ook cilinders genoemd. In de chemische sector worden drukcilinders (drukvaten) toegepast waarin onder hoge druk gassen (al of niet vloeibaar) zijn geperst en op deze wijze vervoerd kunnen worden. Bij verbrandingsmotoren en stoommachines worden de ruimten waarin energie-omzetting plaatsvindt, alsmede bij zuigerpompen en compressoren, cilinders genoemd. Zij bestaan uit een cilinder waarin een zuiger en zuigerstang verplaatst kunnen worden onder invloed van een explosie, luchtdruk enz. (wet van Pascal). In de pneumatiek en de hydraulica zijn drukcilinders de cilinders waarin luchtof vloeistofdruk omgezet wordt in een uitgaande zuigerstangbeweging, terwijl dat een ingaande beweging is bij trekcilinders.

< >