Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Chrétien de Troyes

betekenis & definitie

Frans schrijver, tweede helft 12e eeuw. Hij verbleef aan het hof van Marie de Champagne en waarschijnlijk ook bij Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, en in Engeland.

De litteraire produktie van deze beroemde middeleeuwse auteur begon ca.1160 met vertalingen en bewerkingen van Ovidius (Philomena is wellicht van zijn hand); een Tristan-gedicht is verloren gegaan; ook het heiligenleven Guillaume d’Angleterre wordt wel aan hem toegeschreven.Chrétien wijdde zich daarna geheel aan de hoofse avonturenroman en speelde een hoofdrol bij het introduceren in Frankrijk van de ‘matière de Bretagne’; invloed van de klassieke mythologie en van de ‘romans antiques’ zoals de ➝Enéas bleef echter doorwerken. Zijn vijf romans in versvorm (vanaf ca. 1170) bestaan uit een lange serie obstakels die de held moet overwinnen om zijn kwaliteiten als ridder te tonen en zijn geliefde waardig te zijn; het kernprobleem is dan ook dat het ridderleven onverenigbaar schijnt met de hoofse liefde maar tevens een noodzakelijke voorwaarde daartoe is. Chrétien de Troyes dankt zijn roem aan de wijze waarop hij dit thema heeft uitgewerkt: gedetailleerde beschrijvingen van het hofleven, fijne karakterschilderingen en psychologische ontleding, boeiende verhalen waarin mysterieuze krachten nog meer reliëf geven aan daden en gevoelens. Erec, pas gehuwd met de schone Enide, bewijst dat hij nog even dapper is als voorheen en zijn plichten als ridder niet is vergeten; onder zwijgplicht vergezelt zijn vrouw hem bij zijn omzwervingen. Cligès, kleinzoon van de keizer van Konstantinopel, weet Fénice te veroveren op zijn trouweloze oom, nadat de reeds gehuwde maar nog maagdelijke prinses via een magische drank schijndood is gemaakt. Een vergelijking met de Tristan-legende dringt zich hierbij op.

Lancelot vernedert zich door op een schandekar te stappen (ondertitel: Le chevalier à la charrette) teneinde sneller de ontvoerde koningin Guenièvre te vinden; nadat eindelijk alle hindernissen zijn overwonnen en Lancelot zich volledig heeft onderworpen aan de grillen van zijn ‘dame’, zegeviert onomwonden de overspelige liefde tussen Lancelot en Arthurs echtgenote. Het thema van deze door Geoffroy de Lagny voltooide roman werd aangedragen door Marie de Champagne . Yvain doodt een geheimzinnige ridder en trouwt diens weduwe Laudine, maar moet zijn ridderdeugden ‘bijhouden’ en krijgt daartoe een jaar verlof: hij overschrijdt echter de termijn en weet zich slechts na vele avonturen in gezelschap van een leeuw die hij gered heeft (vandaar ook: Le Chevalier au lion) met zijn vrouw te verzoenen. Perceval of Le Conte du Graal (tussen 1181 en 1190) vertelt hoe een jonge knaap ondanks de voorzorgen van zijn moeder in contact komt met hovelingen van Arthur en zich in recordtijd ontwikkelt tot een volleerd ridder. Tijdens de maaltijd bij een koning ziet hij een optocht voorbijtrekken waarin een bebloede lans en een schaal (‘graal’) worden meegedragen; Perceval begaat de fout niet te vragen naar de bedoeling, en mist daardoor de kans vele zaken ten goede te doen keren. Jaren later hoort hij dat de Graal een hostie bevatte. Door dit verhaal spelen echter ook avonturen van Gauvain (Ned.

Gawijn), terwijl Chrétien het werk onvoltooid en zonder ‘oplossing’ achterliet. Een en ander deed een serie vervolgen en bewerkingen ontstaan rond de religieuze symboliek van de geheimzinnige Graal (➝Arthurromans). Uitgaven: Philomena, door C. de Boer (1909); Guillaume d’Angleterre, door M. Wilmotte (1962); Erec, door M. Roques (1970), mod. vert. door R. Louis (1971); Cligès, door A.

Micha (1970), mod. vert. door A. Micha (1969); Lancelot, door M. Roques (1970), mod. vert. door J.Frappier (2e dr. 1971); Yvain, door M. Roques (1970), mod. vert. door Cl. Buridant en J. Trotin (1972); Perceval, door W. Roach, (2e dr. 1960), mod. vert. door H. de Briel (1971).

LITT. R.R. Bezzola, Le sens de l’aventure et de l’amour: Chrétien de Troyes (1947); J. Frappier, Chrétien de Troyes, l’homme et l’oeuvre (1957); W. Brand, Chrétien de Troyes: zur Dichtungstechnik seiner Romane (1972).

< >