v., het opvangen van chemische zintuigprikkels.
Bij de mens, evenals bij alle gewervelden en bij enkele andere dieren kan de chemoreceptie worden gescheiden in reuk- en smaakzin. Deze deling berust vooral op anatomische gronden: reuk en smaak zijn gelokaliseerd in zintuigorganen, die door bouw, ligging en innervatie (voorziening met zenuwen) duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden. Fysiologisch is de reukzin ten opzichte van de smaakzin gekenmerkt door de grotere gevoeligheid (alcohol b.v. wordt in duizenden malen geringere concentratie nog geroken dan geproefd), biologisch door de meer gevarieerde betekenis (zie reukzin, zie smaakzin). Onder de lagere waterbewonende dieren zijn sommige zeer gevoelig voor chemische zintuigprikkels (b.v. kreeften). Waar men echter, zoals in dit geval, geen duidelijk onderscheid kan maken tussen reuk en smaak, spreekt men van chemoreceptie. Ook bestaan er met het centraal zenuwstelsel in verbinding staande orgaantjes in de bloedvaten die direct op de bloeddruk reageren, en wel vooral op de chemische samenstelling van het bloed (koolzuur, zuurstof) die op zijn beurt weer van de bloeddruk afhankelijk is.
In de grote halsslagader is een verwijding (sinus) waar deze zich splitst in de inwendige en uitwendige carotisarterie. Op dit punt ligt de glomus caroticum die wel het grootste orgaan (enkele millimeters) van het chemoreceptorsysteem is. Andere receptororganen liggen langs de aortaboog, langs de longarterie en aan het bovenuiteinde van de grote halsader (glomus jugulare).