[Gr., genadegave], o. (-’s), bovennatuurlijke gave.
Charisma betekent in het NT het geheel van de bijzondere geestes- en genadegaven die God schenkt ten dienste van zijn gemeente. Paulus somt er enige op in 1 Kor. 12: genezing van zieken, profetie, leiding geven, raad geven, en ook de zeer opvallende glossolalie.