[genoemd naar de Russische natuurkundige P.A. Čerenkov], o., het verschijnsel dat geladen deeltjes (elektronen, protonen, enz.) die zich in een transparante stof bewegen met een grotere snelheid dan de lichtsnelheid in deze stof, licht uitstralen (čerenkovstraling).
Het čerenkoveffect was reeds in de beginperiode van het onderzoek van de radioactiviteit opgemerkt als een blauwe lichtgloed in radiumzoutoplossingen en in transparante stoffen in de nabijheid van radium. Čerenkov verrichtte het eerste experimenteel onderzoek van deze straling, waarna I.M. Frank enI.E. Tamm konden aantonen dat de lichtuitstraling werd veroorzaakt door deeltjes met snelheden groter dan de lichtsnelheid in de transparante stof. Daar laatstgenoemde snelheid kleiner is dan de lichtsnelheid in het luchtledige, komt men niet in conflict met het feit, dat geen materieel deeltje een snelheid, groter dan de lichtsnelheid in het luchtledige, kan hebben.
De verklaring van het verschijnsel is als volgt: stel een elektron doorloopt de stof in de richting AE. Op het moment dat A gepasseerd wordt, ontstaat hier een elektromagnetische verstoring, die zich om A naar alle kanten bolvormig voortplant. In de afbeelding ziet men het bolvormige golffront op het ogenblik dat het elektron juist in E aankomt. Daar de snelheid van het elektron volgens onderstelling groter is dan de lichtsnelheid in de beschouwde stof, is AE groter dan de straal AA2 van genoemde bol. Ook bij het passeren van de tussenliggende punten B, C, D, ontstaan bolvormige golffronten, die alle getekend zijn voor het tijdstip, dat het elektron zich in E bevindt. Al deze bollen raken aan een kegelvlak, dat E als top heeft en waarvan de mantel het vlak van tekening snijdt in de lijnen EA1 en EA2.
Dit kegelvlak ontstaat op een analoge wijze als de V-vormige boeggolf van een schip, als het schip een snelheid heeft die groter is dan de voortplantingssnelheid van watergolven. Het kegelvlak is een nieuw golffront dat zich in het medium voortplant; men neemt dus straling waar in de richtingen loodrecht op dit kegelvlak, dat zijn, voorzover ze in het vlak van tekening liggen, de richtingen AA1 en AA2, die een scherpe hoek α maken met de voortbewegingsrichting van het elektron. De grootte van de hoek α hangt af van de snelheid waarmee het deeltje zich voortbeweegt. Daardoor is het mogelijk de snelheid of de energie van een geladen deeltje te bepalen door de grootte van α te meten. Zo is men b.v. in staat tot op 0,3% nauwkeurig de energie te meten van protonen die een energie van 340 mln. eV hebben, zie čerenkovteller.