Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Cementeren

betekenis & definitie

(cementeerde, heeft gecementeerd),

1. staal bereiden uit smeedijzer door het te gloeien met kool (cementstaal); ook in toepassing op dergelijke bewerkingen met andere metalen;
2. (een muur) met cement bestrijken of anderszins iets met cement bedekken of afsluiten.

METALLURGIE

Cementeren is het gloeien van stalen werkstukken met een laag koolstofgehalte in een omgeving die koolstof kan afgeven, zodat aan het oppervlak een hoog koolstofgehalte ontstaat. Het oppervlak krijgt dan bij harden een veel grotere hardheid. Men verkrijgt werkstukken met een slijtvast oppervlak en een zachtere taaie kern, bestand tegen schokbelasting.

MIJNBOUW

Cementeren is een methode tot het drijven van mijngangen of het delven van schachten in waterhoudende rotsen, waarbij alle in het gesteente voorkomende scheuren en scheurtjes door inpersing van cement worden gedicht, vóór tot eigenlijke delving wordt overgegaan. Deze methode wordt het meest toegepast bij het delven van schachten. In de bodem van de schacht wordt een aantal gaten geboord, meestal tot 12 m diepte. Hierin worden ca. 2 m lange ijzeren buizen geplaatst, de zgn. standbuizen, die waterdicht afgesloten worden tegen de binnenwand van het boorgat en met de cementpersleiding verbonden worden. De cementmelk wordt op de bovengrond gemengd en door de valhoogte of door een plunjerpomp op een druk gebracht hoger dan die van het grondwater. De dunvloeibare brei wordt zó lang ingeperst, totdat het gat geen cement meer opneemt en er geen water meer uit het gat komt.

Wanneer de gaten vol verhard cement zitten, kan men ze terug openboren, om herhaaldelijk op toenemende diepte te injecteren. De methode is alleen toe te passen in vast, gescheurd gesteente zonder te fijne poriën. In rotsen waarvan de poriën te fijn zijn om cement op te slorpen, worden oplossingen ingeperst (b.v. natriumsilicaat) die ter plaatse een neerslag vormen.

LITT. C.H. Fritzsche, Bergbaukunde II (1962).

< >