Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Celdeling

betekenis & definitie

v. (-en), het proces waarbij een cel zich deelt, nadat eerst een deling van de celkern heeft plaatsgevonden.

Door celdeling ontstaan steeds nieuwe cellen uit al bestaande, die op het ogenblik van hun ontstaan zeer veel op elkaar lijken, wat samenstelling betreft, door de grote hoeveelheid dicht protoplasma, de grootte van de celkern enz. Pas later treden verschillen op in vorm, bouw enz., waardoor volwassen cellen dikwijls nog maar weinig op elkaar lijken. Door voortdurende celdelingen kan een meercellig organisme in grootte toenemen (zie hypertrofie) terwijl de grootte van de afzonderlijke cellen, die na de deling nog sterk kan toenemen, toch aan bepaalde, voor de levensverrichtingen noodzakelijke, grenzen wordt gebonden; dit betekent een juiste verhouding tussen inhoud en oppervlak van de cel. In plantaardige weefsels vormt zich na de kerndeling meestal een dun cellulosevlies midden in de cel, terwijl dierlijke cellen gewoonlijk door insnoering gedeeld worden (zie syncytium).

De kerndeling verloopt zelden direct door eenvoudige insnoering (amitose); meestal is dit proces een zgn. indirecte deling (mitose), waarbij de korrelige structuur van de kern overgaat in een aantal kernlissen of chromosomen. Deze worden in de lengte nauwkeurig gehalveerd. Juist omdat in de chromosomen de erfelijke aanleg is gelokaliseerd (zie gen, zie genetische code) is de nauwkeurige splitsing begrijpelijk, zie kerndeling. Hierna worden de helften van elk chromosoom met medewerking van zeer fijne draden van een ‘delingsspoel’ uiteengetrokken en elk naar een van de celpolen verplaatst. Zo krijgen de beide dochterkernen een volkomen gelijkwaardig chromosomenmateriaal. Deze chromosomen die alleen tijdens een kerndeling duidelijk zichtbaar gemaakt kunnen worden, zijn in alle cellen steeds aanwezig.

Celdeling kan zich op verschillende wijzen voltrekken. Behalve een gewone celdeling, waarbij de cel in twee nieuwe cellen van ongeveer gelijke grootte uiteengaat, kan ook een soort knopvorming optreden. De cel vormt dan een uitwas, waarin één van de kernen komt te liggen, waarna de uitwas zich af snoert en uitgroeit tot een volledige cel (o.a. bij gist). Er kunnen ook vele cellen tegelijk gevormd worden, wanneer pas na verscheidene kerndelingen de tussenwanden ontstaan; op deze wijze ontstaat het kiemwit van zaden. Bij de vorming van de sporen van diverse schimmels vindt vrije celvorming plaats. Hierbij worden pas na herhaalde kerndelingen de celwanden aangelegd, en komen de cellen los van elkaar te liggen.

< >