m. (-s), mannelijke sopraan of altzanger, die ten gevolge van castratie de jongensstem behouden heeft.
De 17e en de eerste helft van de 18e eeuw kenden veel castraatzangers, vooral in Italië. In de RoomsKatholieke Kerk traden castraatzangers op in koren, tot paus Leo XIII (1878-1903).