Zie J.H.Carter, Eng. uitvinder], o. (-s), (ook: krukkast), de ruimte van een verbrandingsmotor waarin de krukas met zuigerstangen draait; ook de afsluiting ervan. - In het carter zijn behalve de krukas met de steunpunten voor de lagermetalen daarvan, veelal ook de nokkenas, klepmechanisme en oliepomp ondergebracht. Bij oliedruksmering van de lagerpunten ontstaat door de daar weggeslingerde olie in het carter een olienevel die voor goede smering van de bewegende delen zorgt.
Ter voorkoming van tegendruk in de cilinders staat het carter via een buis met de buitenlucht in verbinding.Bij vele tweetaktmotoren wordt het verse gasmengsel via een gasdicht carter aangezogen. Op dit gascarter is direct de carburator aangesloten. Bij de compressieslag ontstaat in het gascarter, door afsluiting van de inlaatpoort van de cilinder, een onderdruk zodat het gasmengsel wordt aangezogen.
Bij de arbeidsslag wordt de inlaatpoort geopend en de uitlaatpoort afgesloten en wordt het in het carter samengeperste gasmengsel door een speciaal verbindingskanaal en de spoelpoort in de cilinderruimte geperst.Het carter van de kleinere motoren is meestal gegoten van een aluminiumlegering of gietijzer, de grote van gelast plaatstaal. Bij kleinere motoren vormt het carter een geheel met het cilinderblok, echter wel gedeeld in verband met de bereikbaarheid van de erin ondergebrachte onderdelen.