[Amer. Eng. carpet, tapijt, bag, tas], vertegenwoordiger van een groep van lieden uit de noordelijke VS, die na afloop van de Secessieoorlog (1861-65) naar het zuiden trokken om daar de opengevallen politieke en andere functies te vervullen.
Een groot aantal carpetbaggers (zo genoemd omdat zij vaak hun gehele ‘vermogen’ in een tapijten tas konden meevoeren) maakte zich schuldig aan financiële exploitatie van de pas bevrijde negers, hiertoe mede in staat gesteld door de bewuste afzijdigheid van de federale regering, die door radicale republikeinen werd gedomineerd. Geheime organisaties als de Ku-Klux-KIan richtten zich fel tegen de carpetbaggers, zowel als tegen de negers. Toen onder president R.B.Hayes (1877-81) en diens minister van Binnenlandse Zaken, Schurz, tegen de ambtelijke corruptie werd opgetreden, werden ook de carpetbaggers aangepakt.