richting in de theoretische economie die belangrijk was in de periode 1890-192
5. Grondlegger was Alfred Marshall, terwijl A.C. Pigou, zijn opvolger als hoogleraar in de economie aan de universiteit van Cambridge, de traditie voortzette.
De Cambridge-school wist in de theorie van de waarde- en prijsvorming (zie waarde, zie prijs) de synthese te bewerkstelligen tussen enerzijds de opvatting van de Klassieke School, dat de waarde haar oorsprong vindt in een objectieve oorzaak (m.n. de produktiekosten), anderzijds de gedachten van de economen uit de Oostenrijkse School, die de waarde-oorzaak zochten in het nut dat elk goed heeft voor het waarderend subject. In deze synthese vonden kosten- en nutsoverwegingen te zamen hun plaats in het bekende vraag- en aanbodschema, dat door het werk van de Cambridge-economen alom is aanvaard als uitgangspunt voor de moderne waarde- en prijstheorie. Aangezien de theorieën van Marshall en Pigou tot op grote hoogte parallel liepen met die van Amerikaanse economen als J.B.
Clark en F.W. Taussig spreekt men in ruimer verband ook wel van de Engels-Amerikaanse School.Ook in de kapitaaltheorie wordt wel over de Cambridge-school gesproken. Cambridge-Engeland staat hierbij tegenover Cambridge-VS.
LITT. J.A. Schumpeter, History of econ. analysis (1954).