v./m. (-s), monnik van een orde van r.k. monniken die haar naam ontleent aan het in Italië ten noorden van Arezzo gelegen plaatsje Camaldoli.
De orde van de camaldulenzers werd gesticht door de H. Romualdus, benedictijner abt van S. Apollinare in Classe te Ravenna. Na een hervorming te hebben doorgevoerd in een aantal benedictijnerkloosters, stichtte deze ca. 1000 vijf kluizen, waarvan de monniken zich ten doel stelden gemeenschappelijk en heremietenleven te combineren. De monniken wonen in afzonderlijke huizen, die omgeven worden door een muur. Gemeenschappelijk beschikken zij over een kerk, refter, bibliotheek en ziekenzaal.
Camaldoli werd later het stamklooster. De camaldulenzers volgen de regel van de H. Benedictus; op enkele punten volgen zij echter een strengere observantie: vasten en stilzwijgen. In 1072 werd de orde door paus Alexander II goedgekeurd; ca. 1080 ontving zij de eerste geschreven constituties. De camaldulenzers worden ook witte benedictijnen genoemd, omdat zij voortkwamen uit deze orde en ter onderscheiding een wit habijt droegen. Thans bestaat de orde uit twee congregaties: Camaldoli en Montecorona. Zij telt ca. 200 leden.
LITT. A. Pagnani, Storia dei Benedettini Camaldolesi (1949); A. Giabbani, Catechismo Camaldolese (1951); C. Brooke, Kloosterwerelden 1000-1300 (1974).