m. (-s),
1. vroeger inwoner van een stad als zodanig met alle daaraan verbonden rechten : de opkomst van de burgers bij de stemming voor de gemeenteraad was overweldigend: burgers en boeren; een gezeten -, die in goeden doen is; hij is er (poorter en) burger, hij is er geheel en al thuis; (ook) hij weet er goed de weg; een vergeten een gerust leven, bekleedt men geen ambten, dan heeft men ook niet de zorgen ervan; (scherts.) dat geeft een (de) moed, dat geeft moed (meestal in toepassing op de spreker zelf), (ook) dat doet een goed;
2. lid van een staatsgemeenschap als zodanig, staatsburger;
3. (in negatieve betekenis) niet-adellijke, iemand uit de zogenaamde derde stand; iemand uit de middenstand; niet-militair; niet-student: militairen en burgers;
4. (bij verkorting) burgerkleding; in niet in uniform: een agent in burger;
5. in samenstelling als burgerkost krijgt burgerde waarde van een bn. en het accent valt op het tweede lid; nauwelijks als samenstelling te beschouwen is b.v. burgerluchtvaart (tegenover militaire luchtvaart).
Juridisch wordt het begrip burger ook wel gebruikt in tegenstelling tot militair. Vooral ten tijde van de Franse Revolutie was de benaming burger (citoyen) bijzonder populair. Overigens heeft het begrip geen scherp omlijnde betekenis in het moderne Ned. en Belg. recht. Het wordt meestal gebruikt als verkorting voor staatsburger om aan te duiden dat iemand gerechtigd is de staatsburgerlijke en politieke rechten uit te oefenen.
Historisch heetten burger (ook: poorter) de volgerechtigde inwoners van de steden; men onderscheidde ze soms in grootburgers en kleinburgers. Het grootburgerschap gaf recht op het bekleden van ambten en veelal ook op het genot van de stadsweiden. Het poorterschap kon verworven worden door:
1. huwelijk met een poorter of poorteres;
2. vestiging in de stad;
3. geboorte uit poorters;
4. zich als poorter, tegen betaling, in een stad te doen aannemen. Het poorterschap was erfelijk. Het ging verloren door ontzetting (ontpoortering), die op de meest uiteenlopende gronden kon plaatsvinden, o.a. indien men te veel schulden had, zich aan bepaalde misdrijven schuldig gemaakt had, elders een poorterschap aannam of door de stad metterwoon te verlaten (zie buitenpoorter). De rechten van de poorters werden bepaald door het stadsrecht en de privileges die de landheer aan de stad had verleend. De burgers stonden terecht voor de schout en de schepenen van de stad, indien de stad de hoge jurisdictie bezat. In sommige steden genoten zij vrijstelling van de pijnbank, b.v. in Den Briel. Tegenover de stad konden de burgers aanspraak maken op feitelijke hulp en rechtsbijstand; stedelijke overheidsfuncties konden alleen door hen bekleed worden. Tot hun verplichtingen behoorden het betalen van schot aan de stad, het deelnemen aan bepaalde diensten (brandweer, bewaking) en het opkomen ter verdediging van de stad in tijd van oorlog.
LITT. J.P.de Monté ver Loren en J.E. Spruit, Hoofdlijnen uit de ontw. der rechterl. org. in de Noordel. Nederl. tot de Bataafse omwenteling (1972).