v./m. (-en), (in Oost-Nederland: naoberschap), plicht elkaar als buren bij te staan, m.n. op kleine dorpen, in geval van geboorte, ziekte of overlijden.
Burenplicht, die vaste regels kent, komt behalve in Oost-Nederland voor op de Waddeneilanden, in Friesland, Noord-Brabant, Ned.-Limburg, Zeeland en Midden-Nederland. Er zijn allerlei varianten op mogelijk, zowel in het aantal buurplichtigen en hun verplichte diensten als in de gebruiken. In tegenstelling tot de opvatting dat de burenplicht ongeschreven tradities zijn, staat het feit dat er regels uit de late middeleeuwen zijn overgeleverd die ook strafbepalingen bevatten. Wie tegen de burenplicht zondigt, wordt ook nu nog als het ware doodverklaard en uitgestoten (rechtszaak Hengelo, 1960). De burenplicht is vaak sterk geïdealiseerd als uiting van warme menselijkheid en vorm van praktisch christendom, maar J.A.Bakker (1950) stelde vast dat de burenplicht niet op naastenliefde berust, maar op het beginsel: voor wat hoort wat, veroorzaakt door de omstandigheden waaronder men in dorpen en buurtschappen leefde (burenplicht kwam in de 18e eeuw ook nog in steden voor). De na de Tweede Wereldoorlog nog bestaande burenplicht is doorgaans georganiseerd en men beschikt over een reglement (buurtboekje).
LITT. H.J.Prakke, De ongeschreven naoberplichten (1947); S.J.v.d.Molen, Men zal de naaste bereid vinden (1964); A.P.N.Nauta, Contact en controle tussen buren (diss. 1973).