Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bunzing

betekenis & definitie

m. (-s, -en), roofdiersoort.

De bunzing (Putorius putorius) is een in Europa wijd verbreide vertegenwoordiger van de familie der marterachtigen; lichaamslengte: tot 45 cm, exclusief de staart van maximaal 20 cm; gewicht tot meer dan 1 kg. Het dier is zwartbruin met een lichtere kopaftekening (masker); in Oost-Europa echter komen veel lichtergekleurde vormen voor. Buiten Europa komt de bunzing nog in Azië en NoordAfrika voor. De bunzing is vooral bekend om de kwalijk riekende afscheidingen van de anale klieren. Hiermee tracht het dier zich tegen een overmachtige vijand te verdedigen, maar zij dienen ook om de grenzen van het territorium en het hol met een zgn. geurvlag af te palen. De bunzing bewoont open zowel als meer begroeid terrein, waar hij zijn eigen hol graaft. Hij leeft van kleine zoogdieren, vogels, eieren en insekten; vroeger was hij berucht als kippendief.

Het fret (Putorius putorius furio) is vrijwel zeker een reeds voor het begin van onze jaartelling gedomesticeerde albinovorm (zie albino) van de (iets grotere) bunzing. Vroeger werd dit dier veel gebruikt bij de konijnenjacht, het zgn. fretteren.

LITT. K.Herter, Iltisse und Frettchen (1959).

< >